Triwizard Tournament - Finaleopdracht - Schoonmaakwoede
Argus Vilder verkeerde in tweestrijd. Enerzijds kon er worden gezegd dat hij zijn plicht meer dan had volbracht. Hij had geholpen de studenten die niet wilden vechten het kasteel uit te begeleiden, zelfs al waren dit dezelfde krengen die dag in dag uit modderige voetstappen op zijn schoongeboende vloer achterlieten en giechelden als Foppe zijn kat bekogelde met plakkerige citroendropjes.
Anderzijds liet het tuig dat nu het kasteel binnendrong niet zomaar wat vies water achter, maar hadden ze er al voor gezorgd dat grote delen van gangen waren ingestort, en bij God, op die manier zou er niets overblijven om te boenen. Uiteindelijk bleef er dus maar één optie over. Het enige voordeel was dat hij vechten op Zweinstein gewend was, want het was zijn voornaamste dagelijkse bezigheid.
Mevrouw Norks, die een paar meter voor hem uit liep, zwiepte onverwachts met haar staart van links naar rechts, zoals ze deed wanneer er een leerling na bedtijd door de gangen sloop. Argus greep zijn doodgewone schoonmaakbezem steviger vast en zette zich schrap. Hij had jarenlang gelobbyd bij Perkamentus om de oude lijfstraffen weer te mogen introduceren, maar nooit zou hij hebben gedacht dat hij ze zo graag zou willen gebruiken op iemand anders dan de leerlingen.
De persoon die om de hoek kwam was echter geen Dooddoener. Noch was hij een leerling; niet meer, tenminste.
“Potter!” Vilder hief zijn bezem in de lucht en schudde de kop heftig door de lucht, in en vage imitatie van wat hij met Harry Potters nek had willen doen als hij ooit de kans kreeg. “Weet je wel wat je hebt gedaan? Overal stof, overal rondslingerende spreuken, al die leerlingen uit bed -”
Potters ogen leken in eerste instantie dwars door hem heen te kijken, maar toen merkte hij mevrouw Norks op en focuste zijn blik zich. Hij was al langs Argus heen gedraafd - ondankbaar, onbeleefd, ongemanierd schorem van tegenwoordig - voordat hij toch nog bleef staan. “Vilder,” zei hij, en hij leek er even over na te denken hem bij zijn schouder te grijpen, maar toen toch te besluiten dat achterwege te laten toen hij de stevige houten stok met Extra Veegkrachtige Borstel zag. Goed. “Weet u iets over een verloren diadeem van Ravenclaw?”
Vilder wisselde een blik uit met mevrouw Norks en kneep zijn ogen samen tot spleetjes. “Dit lijkt me niet het moment om nieuwe sieraden uit te proberen.”
Potter hoorde hem niet eens, maar praatte gewoon door. “Hij zit niet toevallig in een van die lades waar Fred en George de Sluipwegwijzer vonden? Hebt u hem ooit ergens bij een standbeeld gezien, misschien?”
“De sluipwegwijzer?” herhaalde Vilder. “Fred en George?” Hij hief uit reflex zijn bezem weer en zwaaide er zo hard mee dat hij een stap meer struikelde. Tegen de tijd dat de rode waas voor zijn ogen weer was verdwenen, was Potter dat ook al, vermoedelijk weer bezig met zijn queeste naar accessoires midden in een steenkoude oorlog. Vilder zou nooit iets begrijpen van mensen jonger dan dertig.
Door zijn eigen uitbarsting miste hij het onrustige gewieg van mevrouw Norks’ staart.
De Dooddoeners die om dezelfde hoek barstten als Potter een minuut geleden, waren niet te missen. Zij keken ook geen moment om of door Vilder heen. Zijn maag kneep onprettig samen en hij schuifelde zo onopvallend mogelijk tot hij voor mevrouw Norks stond, recht tegenover De Jongh, Adamsen en Vleeschhouwer. Twee van de drie hadden op school gezeten in Vilders tijd hier.
“Kijk!” gilde De Jongh. “Het is de Snul!”
Adamsen liet haar toverstok door haar lange vingers draaien. “Vecht hij mee? Wat denkt hij uit te halen met dat excuus voor een bezem?”
Vilder bleef staan waar hij stond. Achter zich hoorde hij een zachte miauw en hij antwoordde uit reflex. “Het komt wel goed, m’n liefje.”
“Is dat die vervloekte kat?” vroeg Adamsen.
Ze pakte haar toverstok juist vast en het volgende moment zweefde mevrouw Norks opeens door de lucht, in een nette boog om Vilder heen, tot ze met een norse uitdrukking voor hem in de lucht bleef hangen. Haar pootjes maakten trappelende bewegingen. Vilder probeerde haar onder haar buik te grijpen met zijn vrije hand, maar Adamsen liet haar telkens net een halve meter buiten zijn bereik dobberen.
“Is dit niet iets voor jou, Walter?”
Vilder bleef staan, voeten op slag bijna net zo vergroeid met de grond als die van dat joch uit Huffelpuf twee maanden geleden.
Vleeschhouwers glimlach kwam langzaam. “Nu je het zegt, Christine.” Hij nam de tijd om zijn stok af te vegen met zijn mouw, alsof hij een wetsteen over een mes haalde, voordat hij zijn arm hief.
“Nee,” hijgde Vilder. Hij kende de reputatie van deze man. Hagrid had er lang genoeg over gejankt toen een van zijn monsters van hem werd afgepakt. “Nee, alsjeblieft, ze heeft niets gedaan, mevrouw Norks is on-”
De rest van het woord kreeg hij niet meer door zijn keel, want Vleeschhouwer was niet begonnen met een uitgebreide cruciatus, zoals hij had verwacht. Hij was direct voor de diffindo gegaan. Mevrouw Norks’ pootjes trappelden niet meer, maar er drupte zachtjes bloed op de vloer uit de snee in haar hals.
Vilders knokkels werden wit door hoe hard hij zich aan zijn enige wapen klampte. De bezem trilde heftig. Hij stelde afwezig vast dat dit moest zijn omdat hij zelf bibberde over zijn hele lichaam.
Dat was zijn laatste gedachte voordat hij de bezem hief zo hoog zijn onstevige armen en gekromde rug hem toestonden en schreeuwend op Vleeschhouwer afstoof. Hij had een heel kort moment om de schrik en angst in Vleeschhouwers ogen in te drinken, het meest bevredigende beeld dat hij ooit had gezien, voordat er een ziekelijke krak klonk en Vleeschhouwer op de vieze vloer in elkaar zakte met een rare deuk in zijn schedel bij zijn rechtertempel. Het was het eerste moment in Vilders leven waarop hij zich niet tweederangs voelde omdat hij niet was geboren met dezelfde ongrijpbare kracht die al zijn broers en zussen hadden. Hij had geen toverstok en chique woorden nodig als hij zijn schoonmaakbezem en brute woede had.
Het nadeel van een bezem, zoals Vilder een tel later ondervond, was dat het waardeloos was als schild. Het kon geen groene lichtflitsen stoppen, hoeveel rood je er ook op had gesmeerd. Het hout kletterde luid genoeg op de vloer dat het nauwelijks hoorbaar was dat Vilder en mevrouw Norks vlak na elkaar op de vloer ploften.
“Gevaarlijke gek,” siste De Jongh, bleker dan de twee menselijke lijken die aan zijn voeten lagen. De kat was vooral heel rood, onderhand.
Adamsen was al over Vilder heen gestapt. Ze lachte, al klonk het een uitzonderlijk schril. “Weet je zeker dat je niet jezelf beschrijft?”
Reageer (1)
Woaahly shit dit is echt zo ontzettend goed gedaan! Echt prachtig!
8 jaar geleden