3. Het Skelet
Ik liep door de gang van het museum. De glimmende vloer weerspiegeld mijn lichaam, mijn laarzen maakte een typisch geluid op de stenen vloer. Het was al lang na sluitingstijd. Meestal gingen de werknemers weg nadat ze hadden opgeruimd en schoongemaakt. Maar vanmiddag was er een nieuw -voor zover een skelet nieuw kon zijn- skelet binnen gebracht. Wij hadden het in de expositieruimte neergelegt en alles klaargemaakt voor morgen. Ik vond het skelet een griezelig ding. Zijn lege oogkassen hadden me de hele tijd aangestaard. Volgens de onderzoekers had dit skelet een vampieren begrafenis gehad. Vampieren bestaan niet.
Ik liep langs de balie, pakte mijn jas van de kapstok en liep het gebouw uit. Buiten was het guur. Het waaide flink, mijn losse haren wapperde alle kanten uit. Ik dook zo ver mogelijk weg in de kraag van mijn jas. Gelukkig woonde ik vlakbij, na tien minuutje was ik alweer in mijn kleine, warme huisje. Het was al half acht, hoogtijd om te gaan eten. Ik had geen zin om te gaan koken dus ik bakte maar een ei en roosterde twee boterhammen.
Plots hoorde ik mijn voordeur opengaan. Een koude windvlaag woei door het huis, een rilling liep over mijn ruggegraat. Vragen keek ik door het raam naar buiten. Ik zag niks bijzonders. Even twijfelde ik, ik vond het maar eng. Ik besloot om naar de deur te lopen. Misschien had ik hem gewoon niet goed dichtgedaan en was de deur nu open gewaaid. Het waaide immers hard.
Ik deed de deur naar de gang open. Even bleef ik als verlamd staan. Toen slaakte ik een gil en deinste angstig achteruit. Daar in mijn gang stond een skelet. Een skelet wat me met lege, starende oogkassen aankijkt. Angst gierd door mijn lijf. Wat moet ik doen? Langzaam kwam het skelet op me aflopen. Langzaam blijf ik achteruit lopen, tot ik tegen mijn tafel aanliep. Het skelet nam een grote sprong, recht op mij af. Ik dook weg. Met een knal komt het skelet tegen mijn tafel aan. Ik kroop weg en probeerde op te staan maar het skelet kwam alweer op me afspringen. Zijn slanke, harden vingers hielden mijn pols in een ijzeren greep. Ik piepte en spartelde in de hoop mijzelf los te krijgen. Met mijn benen begon ik tegen het skelet te schoppen, maar het haalde niks uit. Een skelet is gevoelloos. Het skelet stak zijn hand uit en greep mijn schouder. Zijn vingers prikte hard in mijn vlees. Hij bracht zijn mond naar mijn nek. Angstig keek ik naar zijn mond, er zaten twee puntige hoektanden in. Met alle macht probeerde ik tegen te spartelen. Maar niks werkte, het skelet hield me in een ijzeren greep.
Langzaam voelde ik zijn tanden in mijn zachte nek verdwijnen. Ik gilde.
Met een schreeuw werd ik wakker. Hijgend en met een bonkend hart zat ik rechtop in mijn bed, mijn dekens half afgeslagen. Zweet parelde op mijn voorhoofd. Het was maar een droom geweest. Een droom!
Vrolijk liep ik door de gangen van het museum. Vannacht was mijn droom behoorlijk beangstigend geweest, maar nu kon ik er wel om lachen. Ik zwaaide de deur open van de expositieruimte. Ik hapte naar adem en stopte abrupt. Angst bekroop me. Daar in de vitrine kast lag een skelet. Starend met zijn lege oogkassen.
Er zijn nog geen reacties.