Het geheim
“Hoe gaat het?” vraagt de man als begroeting.
De deur wordt gesloten. Samen lopen ze door de gang. Om hun heen hangen vrolijke schilderijen en kinderknutsels.
“Het gaat wel. Met jou?”
“Hetzelfde.”
De man die vooraan staat, opent de deur naar de woonkamer. Hij gaat naast de deuropening staan. Ze hebben vluchtig oogcontact.
“Heb je het jouw vrouw al verteld?”
Hij kijkt naar de tafel waar zijn gezin altijd aan zit, samen. “Nee. Ik kon het niet. Er zou teveel gedoe van komen.”
“Maar ik dacht...” klinkt het verbaasd. De zin hoeft niet afgemaakt te worden.
“Ik weet het. Ik wilde het wel. Kom op, het is niet onze schuld! Maar...”
“Ik weet het,” zucht zijn gesprekspartner. “Ik heb geen vrouw, maar ik heb al moeite met het geheim houden zonder dat iemand vragen stelt.”
“We kunnen het niet vertellen, begrepen!” Hij werpt een boze blik naar zijn vriend voor hij aan de keukentafel gaat zitten.
De andere man gaat tegenover hem zitten. Hij kijkt om zich heen. De keuken is vrij leeg en geordend, in tegenstelling tot wat de hal je doet geloven. Zijn gedachten gaan echter al snel weer terug naar de woorden. Na even aarzelen, besluit hij toch te knikken. Dit gaat hij nooit winnen. Het wordt pas verteld als zijn vriend er klaar voor is. “Oké.”
“We komen in de gevangenis, besef je je dat wel?!”
Hij schrikt door die uitroep maar knikt toch opnieuw. Dat beseft hij zich maar al te goed... Daarom wil hij dit niet alleen doen. Hij zou dit niet alleen hoeven te doen als die gast zich aan zijn woord had gehouden en het had verteld. Wie weet wie het inmiddels allemaal al door hebben gekregen... Deze onzekerheid vreet hem langzaam op van binnen. Maar hij moet het volhouden. Er is geen andere keus. Misschien is het wel niet zo erg als het uitkomt. “We konden er niets aan doen... Als we het uitleggen...”
“Ben je werkelijk zo naïef? We maken geen enkele kans! Het maakt niet uit dat we erin geluisd zijn of dat het zelfverdediging was! Het zou overkomen als een smoesje en niet eens een goede ook!”
“Ik weet het, maar...”
“Niets ‘maar’! Mijn gezin heeft dit geld nodig! En ik kan ze niet missen...” De woede maakt plaats voor wanhoop. Tranen verschijnen in zijn ogen. Waarschijnlijk was het altijd al wanhoop geweest.
De tweede man steunt met zijn ellebogen op tafel en verbergt zijn hoofd in zijn handen. “Oké, oké! Het is al goed...” Het is alles behalve goed.
“We konden niet anders! Die eikel heeft ervoor gezorgd dat we er niet heel uitkwamen, wat we ook zouden doen!”
“Daarom!” Ze kijken elkaar aan. Een felle blik staat in hun ogen. Hij weet dat hij het overtuigen wilde opgeven, maar dit is precies waarom hij het wil vertellen. Begrijpt hij dat nou niet? “We staan in ons recht!”
“O, hou op! Ik mag van geluk spreken als mijn eigen vrouw dat gelooft, laat staan de politie! We werken zwart, weet je wel? Niemand onderzoekt zo’n zaak grondig. Ze stellen wat vragen, kijken wat rond en denken meteen te weten wat er gebeurd is!”
“Die gast had een strafblad!”
“Eén veroordeling! Dat kan je nauwelijks een strafblad noemen!”
Een wenkbrauw gaat omhoog. “Hoe weet jij dat?”
Er klinkt een zucht. “Ik zorg dat ik weet waar we mee te maken hebben voor ik een opdracht aanneem.”
“En dat vertel je mij niet?”
“Wat maakt het nog uit...”
“Veel! Wist je dan ook dat onze baas zo’n hufter was?”
“O, nu besluit je ineens dat onderzoek doen wél slim is... Ja, ik wist dat hij niet oké was, maar ik wist niet dat hij ons zoiets zou flikken.”
Het is een tijdje stil.
“We kunnen ons plan wel uitvoeren...” komt er vanzelf uit zijn mond. Hij kan het niet meer binnenhouden. Een laatste poging, gewoon alles eruit gooien wat hij denkt. “...maar dan is het nog een kwestie van tijd voor iemand erachter komt. En zelfs als niemand erachter komt, hoelang denk jij dat je hiermee kan leven? Hoelang denk je dat ík hiermee kan leven? We kunnen wel alle banden gebroken hebben, maar dat betekent niet dat we dit zomaar kunnen vergeten en verder kunnen leven! Je kunt het er wel niet mee eens zijn, maar verdomme Jim, dit kan niet voor eeuwig zo blijven! Hij kan niet zo door blijven gaan! Denk je echt dat er iets verandert als wij niets doen?”
Jim staat op, zijn gezicht rood. Hij is klaar om iets te zeggen, te roepen. Het blijft echter stil.
“Het schijnt alleen maar lastiger te worden. Je mag mij dan impulsief noemen, maar ik ben echt niet dom! Jij bent nu degene die naïef is als je denkt dat de politie vroeg of laat geen sporen naar ons zal vinden!” Hij ademt even in en uit. Zijn stem klinkt nu iets kalmer. “Dat geld was hij hem gewoon schuldig. We hadden niet kunnen weten dat hij het niet zou geven en zo paranoïde was.” Langzaam loopt hij om de tafel heen. Hij gaat naast zijn vriend staan en legt een hand op zijn schouder. “Je weet dat dit het beste is. We begraven het lijk niet maar laten het liggen en rijden naar de politie. Dit houden we niet vol, zo zijn we niet!”
Jim kijkt een poosje naar de tafel. Haast onmerkbaar knikt hij.
Er zijn nog geen reacties.