O59
Wanneer ik weer ril staat hij abrupt op. “Kom we gaan terug, voordat je ziek word.” De tegenzin schemert duidelijk door in zijn woorden maar ik pak dankbaar zijn hand aan. De kou heeft me inderdaad beslopen en mijn spieren zijn stijf geworden van de lange zit. Hij helpt me overeind en zonder haast beginnen we aan onze terugweg naar het kasteel. Het moet ondertussen een uur of elf zijn en als we niet snel terug gaan dan krijgen we straks nog problemen.
De stilte tussen ons voelt niet onprettig en het geeft me de tijd stil te staan bij de dingen die zich deze avond in een stroomversnelling hebben ontrafelt. Ik loop de tijd vanaf het begin van dit schooljaar tot nu in gedachten na en kan niet geloven hoe lang het heeft geduurd voordat ik mijn gevoelens onder ogen durfde te zien. Mijn reacties op hem lijken me ineens zo’n duidelijk antwoord te geven dat ik me er bijna voor schaam dat ik de conclusie niet eerder heb getrokken. Of niet wilde trekken.
We bereiken ondertussen de hal van het kasteel en zoeken onze weg door de kerkers. De harnassen kijken ons na wanneer we passeren en het flakkerende kaarslicht werpt schaduwen waarvan de nekharen je overeind komen. Iets van het schuldgevoel en de negatieve gedachten in mij doen me dingen zien waar ik het normaal niet eens op zou merken. Het is bitter dat iets wat je dolgelukkig zou moeten maken zoveel shit met zich mee brengt.
Bij de muur aangekomen houdt Draco halt en we kijken elkaar even aan, niet wetend wat te doen of te zeggen. De wil om naar binnen te gaan ontglipt me langzaam en het liefst zou ik samen met hem nu gewoon verder de kerkers in lopen, verdwalen en alle andere dingen vergeten. Het zou makkelijk zijn. Het is vluchtgedrag.
De tijd tikt langzaam door zonder dat een van ons aanstalten maakt naar binnen te gaan. Net wanneer een onbehaaglijk gevoel me bekruipt zie ik hoe Draco in mijn richting buigt en me een zacht, nauwelijks voelbaar kusje op mijn lippen geeft. “Als ik je weer zoen houdt ik nooit meer op.” Fluistert hij zacht alvorens zich op te richten. “Voor het geval dat er nog iemand wakker is zal ik hier even wachten zodat we niet samen binnen komen.” Hij geeft me een bemoedigend zetje richting de muur en fluistert het wachtwoord al voordat ik nog iets kan zeggen.
Mijn blik gaat nog even terug de gang in, langs hem heen. Ik probeer dingen te onderscheiden maar ben nachtblind aangelegd en kan niets ontdekken. Terwijl ik de Common Room betreed kan ik het gevoel bekeken te worden echter niet van me afzetten. Ik scheep het maar af op de harnassen.
Reageer (6)
Oeh, misschien heeft iemand het wel gezien.
8 jaar geleden