Opdracht Twee: De wereldvrede, of het kwaad van vuur?

Al vanaf ik mijn ogen open doe, heb ik een vreemd gevoel in mijn maag. Het voelt alsof er vandaag iets bijzonders staat te gebeuren. Ik doe mijn best het te negeren maar dat blijkt lastiger dan verwacht. In gedachten verzonken staar ik naar het gordijn van mijn slaapkamer. Vandaag heb ik toch niets gepland... Ik schud mijn hoofd en ga met een stapeltje kleren in mijn handen naar de badkamer.
Na een korte douche genomen te hebben, maak ik mijn bed op en open ik de gordijnen. Het gevoel heeft me niet losgelaten. Sterker nog, het werd alleen maar sterker. Maar nu ik de gordijnen heb geopend, verdwijnt het weer. Ik kan niets anders dan staren naar wat ik achter het raam zie.
Ik knipper even om te zien of het echt is. Een vrouwelijk wezen staat vlak voor me. Ze is klein, misschien net 120 centimeter en volledig doorzichtig. Het lijkt op een schim die bestaat uit pulserende energie. Dat zorgt ervoor dat ik de details niet duidelijk kan zien. Naar haar gezichtsuitdrukking kan ik enkel gokken, merk ik als ze me wenkt.
Ik loop naar de andere kant van het raam toe om hem te openen, maar voor ik er ben, draait ze zich naar me toe en loopt ze langs me heen, uit mijn zicht. Ik loop terug zodat ik vanaf de andere kant uit het raam kan kijken en frons. Ze is nergens te bekennen, welke kant ik ook opkijk. Toch heb ik wel een idee waar ze naartoe kan zijn gegaan. Gewoon een gok, maar wel eentje die me erg logisch leek gezien haar gedrag.
In een paar seconden sta ik voor de achterdeur, de deur die het dichtste bij was. Door het smalle raampje kan ik haar al van een afstandje zien wachten. Ik aarzel. Wat zullen de buren denken als ik ineens naar buiten ga en tegen zo’n… wezen ga praten? Is het wel zichtbaar voor anderen of is dit gewoon mijn grote verbeelding? Word ik ziek?
Ondertussen wenkt het wezen. Misschien is het wel belangrijk... Het voelt belangrijk. Bovendien, achter het huis lopen bijna nooit mensen. Dat houd ik mezelf voor als ik de deur open.
“Alsjeblieft, je moet me helpen!” De vrouwelijke stem klinkt als een zacht zomerbriesje. Het klinkt zo vreemd en zacht dat ik het misschien niet had verstaan als het niet ook in mijn hoofd had geklonken. Het klinkt ook wanhopig en in gedachten stel ik me een smekende blik voor. Mijn hart doet pijn.
“Wat is er?” mompel ik zachtjes, bang dat de buren toch langskomen en me voor gek verklaren. Zo’n geestachtige wezen kan toch nooit echt zijn?
“Ons territorium wordt aangevallen! Mijn volk is in gevaar! Jij moet ons helpen, jij kunt contact met ons maken! Kom mee, het wordt vanzelf duidelijk.”
Haar hand komt langzaam dichterbij en blijft boven mijn hand zweven. Het voelt warm als een kleine vlam. Ik denk vlug na. Het is gekkenwerk om zomaar mee te gaan met iemand die waarschijnlijk niet werkelijk bestaat, toch? Maar aan de andere kant, wat als er wél iets is... Het is weekeind en ik heb niets te doen.
Tot mijn verbazing voel ik mezelf knikken. Ik pak de sleutel uit het slot en stap naar buiten om de deur te sluiten. Even denk ik aan mijn jas, maar dan besluit ik dat het buiten warm genoeg is.
Als ik me omdraai, zie ik de vrouw al verderop staan. “Vlug, vlug!” Dat zorgt ervoor dat ik begin te rennen. Ik probeer haar bij te houden, wat maar net lukt.
De rest van de tocht verloopt in stilte. Ik wil van alles vragen, maar het duurt lang voor ik op adem ben gekomen en als dat eindelijk gebeurd is, is ze alweer meters verder. Ik geef het maar op. Ik merk het wel als ik er eenmaal ben.
We rennen langs een aantal winkels in het centrum van het dorp en gaan vanaf daar recht op het enige stukje bos af dat ze hier hebben. Ik kom er weleens, dus ik ben blij dat ik de weg tot zover ken. Het is wel vreemd dat ik die wezens nog nooit heb gezien daar...
Als we dieper het bos ingaan, hoor ik een geluid dat ik niet kan plaatsen. Het klinkt als zacht gedreun, alsof iemand op een kussen slaat, maar ook weer niet.
Het duurt niet lang voor ik achter het geluid kom. Een reusachtig wezen van misschien wel drie meter lang is van grote afstand al zichtbaar. Hij - of zij - slaat een doorzichtige stok tegen... niets. Tegen de lucht? Ik frons en kijk nog eens. Ineens zie ik een doorzichtige muur vlak voor het vreemde wezen. Daar slaat ze dus tegenaan! Zou dat de barrière zijn?
Ik wil de vrouw om uitleg vragen, maar ondertussen word ik afgeleid door de bomen. In een flits zie ik een doorzichtig omhulsel om de natuur heen. Ik kijk nog eens. Deze keer zie ik het nog duidelijker. Het lijkt op de zinderende lucht die van iets heel heets afkomt. Als ik verder kijk, merk ik dat het overal omheen zit: om stenen, planten, en zelfs om mezelf. Dit doet me denken aan wat ik in boeken heb gelezen.
“Is dit... aura?”
De vrouw knikt. “Dit is de levensenergie die door alle levende wezens stroomt en die je zelfs in levenloze objecten kan stoppen. Fijn dat je het nu ziet! Je hebt het namelijk nodig. Verzamel alle energie die je hebt en om je heen voelt en val haar aan! Ik zorg ervoor dat ze niet bij je kan komen.”
Hoewel ik dichterbij kom, aarzel ik wel. Aanvallen, dat heb ik al jaren niet meer gedaan! Is er geen andere manier? Kan ik niet... met haar praten? Ach, dat hebben ze vast al geprobeerd en er is weinig tijd...
Toch val ik niet aan. In plaats daarvan komt er een vraag uit mijn mond. Blijkbaar wil ik het liever weten dan ik dacht. “Waarom val je ze aan? Het is hun gebied!”
“Het is mijn gebied!”
De reus lijkt me nu pas te zien, omringt door zwevende wezens. Ook zij is doorzichtig, al is het minder duidelijk dan bij het andere wezen. Bij haar ben ik zekerder dat ze vrouwelijk is en ik zie haar huidskleur en gezichtsuitdrukking. Ze is woedend, al lijkt er meer in haar ogen door te schemeren nu ze langer naar me kijkt. Haar toon verandert als ze verder praat. Het klinkt nu meer alsof ze me iets wil uitleggen. “Ze hebben het afgepakt. Iedereen heeft een eigen gebied gekregen. De Yvai houden zich er niet aan. Ze staan al vanaf het begin der tijden bekend om hun sluwheid en manipulatie. Val me maar aan. Ik zal je enkel tegenhouden zonder je pijn te doen. Je bent een onschuldige.”
“Zij liegt! Noma’s zijn niet te vertrouwen! Gewelddadige, gevaarlijke wezens! Alsjeblieft, help ons!”
Ik word afgeleid door een man die ik in mijn ooghoek zie verschijnen. Hij wandelt met een hond een eindje verderop. De hond kijkt even op en ik stel me voor dat hij verbaasd naar ons kijkt voor hij wordt meegetrokken door zijn onwetende baas.
Dan doe ik mijn handen naar elkaar toe. Tussen mijn handen zie ik energie verzamelen, steeds groter wordend en duidelijker. Het voelt warm. Ik voel het bewegen, pulseren, en schiet dat dan op de Yvai die naast me staat.
Ze wordt naar achter geblazen. Langzaam lijkt ze te veranderen. Wat in mijn gedachten een onschuldig gezicht leek, voelt nu als deel van een kwaadaardig wezen.
Ik kijk naar de Noma. Ze slaat weer tegen de doorzichtige muur aan. Om de paar seconde zie ik haar gezicht vertrekken van pijn. Nu zie ik de messen pas waarmee ze op de vrouw insteken terwijl Yvai om haar heen zwermen. Ik doe een nieuwe aanval. Ze gaan opzij en op hetzelfde moment wordt de barrière doorbroken. De Noma stapt er doorheen en doet haar armen omhoog. Nieuwe muren komen vanuit de grond tevoorschijn. Alle Yvai worden weggetrokken uit het territorium.
De reus draait zich naar me toe en glimlacht. “Hoe wist je dat je me kon vertrouwen?”
“Ik was niet zeker... Jij wilde me geen pijn doen, zij namen dat risico wel.”
Ze knikt, waarschijnlijk tevreden met dat antwoord. “Het komt goed. Ik zal ze in toom houden. Ze kunnen hier niet meer binnenkomen.”
Het klinkt als een afscheid maar ik vraag me af of dit niet enkel het begin is.

Reageer (1)

  • Bookbox

    Interessante ontwikkeling.
    Ik ga verder lezen!

    8 jaar geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen