29.0: Wazig
Ik heb het gevoel dat de spreuken zich opstapelen achter mijn ogen in plaats van in mijn hoofd. De wassen kaars is bijna op en de vermoeidheid van het lezen te groot. Vele spreuken hebben attributen nodig, bloed, takken, kruiden... Dingen die ik niet onthouden kan. Slapen is geen optie, maar wat doe je dan? Misschien dat mezelf wassen me rustiger maakt, ja. Dat is wel een goed idee. Even mezelf opfrissen en wakker houden. Vermoeid gaap ik en strompel ik tot aan de kom water. Zonder terug te deinzen pats ik het koude water recht in mijn gezicht. Je wordt er wakker van, geloof me, het duurt enkel niet lang. De slaperigheid begint opnieuw. Harry komt snel terug, de zon begint al terug aan de steile klim naar boven. Voor mij lijkt het altijd alsof de klim naar het mooie, je doel, het afzien, langer duurt dan de afdaling, het genieten van het succes. Kippenvel verspreidt zich over mijn lichaam. Ik geniet van het gevoel. Misschien is het raar, maar het doet me voor even al de rest vergeten. Ik wil meer dingen doen die me doen vergeten. In dat helderblauwe meer die rare bewegingen maken. Me laten zinken en terug naar boven vechten, het leven zelf uitdagen. Niet uitgedaagd worden door ongewenste vijanden op verschillende tijdstippen. Als ik de te deftige kleding aan heb besluit ik naar mijn maag te luisteren en naar beneden te gaan. Mijn hersenen zeuren, ik wil geen bezoek tegen komen, maar mijn moed is groter. Ik ben niet bang van mensen, enkel van gebeurtenissen. Dingen die mijn mooie leven op zijn kop kunnen zetten. Dingen die met mijn lichaam schudden en rond slaan totdat alle emoties eruit zijn gevallen. Emoties voor mensen die ik niet kan missen, maar moet loslaten om ze veilig te houden. En mijn honger is alweer over, geweldig Louis. Omdat ik toch onderweg ben loop ik naar de keuken om er een harde appel te nemen. Nog even en ze zijn weer overrijp. Dan verdwijnen ze samen met de warme temperaturen en mooie herinneringen en angsten aan het oogstseizoen. Aan tafel is het stil. Spijtig genoeg krijg ik de appel niet op voordat ik verstoord wordt door lage mannelijke stemmen. Veel mannen. Geleerden die hier beleefd en gelukkig komen binnenwandelen. Samen met een arrogante wicca waarvan ik de grijns van zijn smoel wil slaan. Koppig zet ik mijn tanden in de appel, ik wil niet met hen praten.
"William, is het niet?" Meteen schud ik mijn hoofd en doe ik verontwaardigd mijn mond open. Hoe weet hij dat?
"Enkel naasten mogen dat gebruiken." Jean is me voor. De geïnteresseerde man met lange donkere haren en trouwe ogen glimlacht en steekt me beleefd zijn hand uit. Ik neem het niet aan. Vriend met de vijand betekent vijand.
"Ik kies zelf wel wie mijn naasten zijn." Ik geef de oude grijze man een veelbetekenende, furieuze blik en eet rustig verder, glimlachend naar de nieuwsgierige man. Misschien vertelt hij me wel meer. "Het is Louis. En u bent?" Ik zal op spreekvlak dan toch nog zo beleefd mogelijk doen.
"Joshua Dunkel. Aangenaam." De verbazing dat ik zijn hand niet aannam, lijkt zowel bij hem als zijn vrienden hard aan te komen. Hij is jonger als de rest, en geen vampier, duidelijk. Maar zijn vrienden? Als ze geen vampieren zijn, dan zijn ze nog steeds ouder dan hem. Hij is ook de jongste hier, net als mij en Aurus.
"Mogen jullie zomaar door het huis dwalen?" Ik weet zelfs niet waar ze vannacht geslapen hebben. In ieder geval heb ik ze niet gehoord.
"Enkel de gelijkvloers." Ik knik. Het zou erg zijn als ze evenveel of zelfs meer mochten dan mij?
"En jullie zijn hier voor?" Ik werp de appel in een loden emmer in een hoek, behendig, geoefend en blij dat het lukte als humaan wezen.
"De keizer." Jean antwoordt sneller met een bijterige toon, alsof het verboden gebied is dat bewaakt moet worden.
"Ik ben hier ook voor hem, en ik wacht al langer." Ik speel mijn gevoelens voor mannen recht uit tegenover de man. Hij is niet eens lichtjes verbaasd over mijn tegenaanval, het amuseert hem zelfs verdomme. De anderen hebben geen idee waar het over gaat, en maar goed.
"Onze belangen zijn ernstig." Kinderachtig rol ik met mijn ogen en sta ik op. Ik kan hem echt niet uitstaan.
"Wat je ernstig noemt." Zonder nog iets te zeggen verlaat ik als een arrogante kleuter de kamer. Langer houd ik het niet uit, dan vallen er gewonden. Ik voel me nu al terug levendig met veel bloed dat enthousiast door mijn aderen wordt gepompt, wachtend tot het weer kan kalmeren en me doen slapen. Ik moet er als een wrak uitzien, God. De deur van mijn kamer wil ik toe smijten, met al mijn kracht, maar uit respect voor het dure materiaal laat ik het. Ik voel me verslagen door mijn eigen tegenstrijdige gedrag. IJverig neem ik een pen en papier om verder te schrijven op het deuntje. Het rijmt langs geen kant maar maakt me rustiger en sereen met mezelf. De pen wordt zwaar en ik laat het los. Het valt luid op de grond. Ik hoor een deur opengaan en wil me omdraaien, maar niets lukt. Ik val oneindig in de duisternis. Omringd door zwart en demonen. Hier gaan we weer.
'Harry!' Mijn stem is niets vergeleken met het kabaal rond mij. Honderden mensen hebben zich verzameld rond een houten verhoog. Mijn polsen doen pijn, als ik ze beweeg voel ik hoe er een brandend dik touw is rond geknoopt. Naast me staan mensen te joelen. De korte juten zak doet pijn. Alsof de vernedering nog niet groot genoeg is spuwen ze naar me, wat heb ik ze ooit aangedaan? Ik vecht tegen de man naast me, maar hij lacht me enkel uit. Ik wil niet bespuugd worden, dat ze zichzelf laten bespugen. Wat me pas echt mijn adem doet inhouden is de grote brandstapel, dertig voet verder. Ik hoor mijn naam als ik verschrikt naar het tafereel kijk. Ze gaan me verbranden, maar ik heb niks gedaan! En mijn mama waar is ze. Niet hier, alsjeblieft niet hier.
'Louis!' Deze keer kijk ik wel op. De krullenbol staat vol met brandwonden van de magie en schreeuwt het uit als ze hem mee sleuren richting het verhoog. Ondanks alle verwondingen ziet hij er nog steeds prachtig uit. De vastberadenheid in zijn blik is groot. Hij brandt van verlangen, hij leeft. Maar niet voor lang. Naast hem wordt een andere vrouw meegetrokken. Rood haar, dit meen je niet, ook Rune?! Zij heeft hier nog minder mee te maken God-. Lottie. Lot haar fijne betraande gezicht kijkt me aan. Een man naast haar heeft zijn arm bezitterig rond haar middel geslagen en roept enthousiast vanachter de versperringen doodsverwensingen naar mijn geliefde. Ik houd dit niet meer. Ik ben op, mijn kracht is weg. Ik schreeuw naar Lottie. Ze huilt even hard als mij, maar beweegt niet. Haar buik is dik en de man trekt onbeschoft aan haar haar als ze weigert mee te roepen. Onmiddellijk slaat hij haar vol op haar gezicht en moet ik wegkijken, mijn hart kan dit niet aan. Mijn borstkas voelt aan alsof ze in twee gaat scheuren. Groene ogen schreeuwen om hoop en moed als ze het verminkte lichaam van de eens zo sterke keizer meesleuren en vastmaken aan een paal. Zijn armen vormen een onmenselijke hoek, maar zijn gezicht verrekt geen spier.
'Harry.' Ik zeg het, hij verstaat me en glimlacht naar me. Een laatste keer voordat 'Harry!!' Mijn kreet overstemt alles als het hart van de keizer ruw op de grond ligt. Het hart dat ik gestolen had, iets waar we allemaal voor moeten boeten.
Hyperventilerend ben ik opzoek naar adem, mijn lichaam is onstabiel en ik weet niet waar ik ben. Ogen draaien tot achter hun kassen en mijn stem roept alles samen. Iedereen en alles om iets te doen aan daarnet. Dat kan niet echt zijn. Ik huil, God, ik huil zo hard dat ik niet meer weet wat ik doe, waar ik ben.
"Louis, rustig lieverd. Alsjeblieft adem rustig in, uit. Boo alsjeblieft." Ik ken die stem, ik ken die stem zo verdomd goed. Het geluid waar ik uren en dagen naar verlangd heb. Enkel klinkt het zo beknepen nu. Gepijnigd door mijn longen die om lucht smeken, en als ze lucht krijgen er bijna in verstikken. Hoestend open ik mijn ogen. Mijn hoofd ligt tegen een sterke schouder. Als ik me zo draai dat ik hem kan zien, draait mijn lichaam verder weg. Zijn armen zijn me voor en beschermen me tegen al die vreselijke dingen.
"Harry..."
Reageer (1)
Die tekening boven aan dit hoofdstuk is zo schattig! <33
8 jaar geleden