‘Pappa, nee! Pappa!’ ‘Jij vervelend kreng!’ Baf, een harde klap in mijn gezicht. En nog een. En nog een. Dan gaat hij weg.
Huilend zit ik op de grond. Ik voel aan mijn gezicht. Dan kijk ik naar mijn hand. Bloed. Met moeite sta ik op en loop naar de wastafel. Ik kijk in de spiegel. Mijn gezicht zit vol blauwe plekken.

Nadat ik mijn gezicht heb schoongemaakt, ga ik op mijn bed zitten. Waarom moet ik zo’n vader hebben? Zo’n vader die veel te veel drinkt, en zichzelf daarna niet meer onder controle kan houden? En zo’n schijterd van een moeder, die pappa niet eens tegenhoudt. Als hij me slaat, blijft ze gewoon staan en zegt ze niks.
Zal ik het dan toch doen? Zal ik dan toch doen waar ik zo lang over na heb gedacht?

Ja. Ik doe het. Ik wil hier niet zijn. Ik ga weg. Waarnaartoe? Dat weet ik nog niet. Maar ik ga wel weg. Dan hoor ik gekrabbel aan de deur. Ik maak de deur open. Het is Flint, onze hond. Hij is de enige die me begrijpt. Ik geef hem een knuffel. Hij likt aan mijn hand. Maar wacht! Ik kan hem hier toch niet achterlaten als ik weg ga? Dat wil ik hem niet aandoen. Wat moet ik doen? Na even denken heb ik een idee. Ik neem hem met me mee.

Vannacht ga ik weg. Heel zachtjes pak ik mijn tas in. Een flesje water, een deken, een paar crackers en al mijn spaargeld. Meer past er niet in. Ik verstop voor de zekerheid mijn tas in mijn kast. Ik zet mijn wekker om 2 uur en ga in bed liggen. Na een paar uur val ik eindelijk in slaap.

Tring tring, mijn wekker gaat. Ik wordt moeizaam wakker. Ik wil nog niet naar school, het is nog zo vroeg... Ik kijk naar mijn wekker. 2 uur ’s nachts? Dan weet ik het weer. Ik doe mijn kleren aan en pak mijn tas. Voordat ik mijn kamer uitloop, kijk ik nog even rond. Dag kamer, tot nooit meer ziens. Dan sluip ik naar beneden. Sssst, doe ik naar Flint. Gelukkig snapt hij het en blaft hij niet. Ik pak zijn riem en doe hem bij Flint om. Dan doe ik de voordeur heel voorzichtig open en glippen we naar buiten.

Oké, ik ben buiten. En nu? Ik weet het, we gaan naar het station.

Aangekomen bij het station kijk ik welke treinen er rijden. Groningen, daar wil ik heen. Ik koop mijn kaartje. Oei, het is wel duur. Bijna al mijn spaargeld is al op.
Ik zit in de trein. Plotseling hoor ik de coupédeur opengaan. Een oude mannenstem vraagt om een kaartje. Ik hoor de man zeggen: ‘Oké, en het kaartje van uw hond?’ Door die woorden versteen ik. Shit. Shit, shit, shit. Een hondenkaartje. Die ben ik vergeten te kopen. Ik moet hier weg. Voordat de conducteur me komt controleren. Zal ik me in de wc opsluiten? Nee, daar vinden ze me toch wel. Dan hoor een vrouwenstem door de luidsprekers: ‘Station Bellingeweer.’ Dat is het. Ik moet hier gewoon uitstappen. Ik sta op en loop naar de deur. De deur gaat open. Samen met Flint stap ik uit. Opgelucht haal ik adem. Ik heb geen boete.

Het is nacht. In Bellingeweer is eigenlijk niets. Alleen bos en weilanden. Nauwelijks huizen. En natuurlijk een station. Ik lig in het bos op een bankje. Ik heb Flints riem afgedaan. Flint ligt op de grond naast me. Zouden mijn ouders me al missen? Pappa waarschijnlijk niet. Mamma misschien. Maar ik heb geen spijt dat ik weg ben gegaan. Het is goed zo.

Ik word wakker van een geluid. Slaperig kijk ik om me heen. Plotseling zie ik een man. Hij komt dichterbij. ‘Hallo meisje. Lig je hier lekker te slapen?’, vraagt hij met een griezelige stem. Flint begint te blaffen. De man schrikt. Hij grijpt de riem van Flint en rent weg. Bang kijk ik hoe hij weg rent. Als hij uit mijn zicht is verdwenen, geef ik Flint een knuffel. ‘Je bent een held’, zeg ik tegen hem. Maar waarom pakte de man Flints riem? Misschien dacht hij dat het een portemonnee was. Of iets anders kostbaars. Dat ik Flints riem kwijt ben is niet zo’n groot probleem. Hij blijft toch wel naast me lopen. Behalve als hij een konijn ziet.

De rest van de nacht heb ik niet meer geslapen. Ik was te veel geschrokken van de griezelige dief. Ik ga zitten. Flint is ook wakker. Wat gaan we nu doen? Waar kan ik naartoe? Ik weet het echt niet. Ik besluit dat we maar een eindje gaan wandelen. We gaan op weg.

We komen aan bij een weg. Ik kijk of er auto’s aankomen. En dan gebeurt het. Flint ziet een konijn. Hij rent erachteraan, de weg op. Een auto komt met hoge snelheid op hem af. Baf. Flint wordt geraakt door de auto. De auto stopt. Ik ren de weg op. Ik voel aan zijn hartje. Het klopt niet meer.

De bestuurder stapt uit de auto. Het is een vrouw. ‘Oh nee, oh nee. Is hij dood? Wat heb ik gedaan! Het spijt me zo.’ Ik kijk op en knik ter bevestiging dat hij dood is. Ik probeer mijn tranen in te houden, maar het lukt niet. ‘Oh meisje toch, het spijt me zo. Ben je alleen?’ Ik knik. Net nog niet, net was Flint nog bij me, denk ik. Maar het lukt me niet om iets te zeggen. ‘Woon je hier in de buurt?’, vraagt de vrouw. Ik schud mijn hoofd. ‘Hoe kom je hier dan? Waar zijn je ouders?’ Ik weet niet wat ik moet zeggen. Zal ik het haar vertellen? ‘Je bent waarschijnlijk te overstuur om te praten. Wil je met me mee naar huis komen? Dan kun je even tot rust komen en mij uitleggen hoe je hier komt.’ Ik blijf zitten en kijk naar Flint. Ik wil hem hier niet zo laten liggen! Het lijkt of de vrouw mijn gedachten kan lezen: ‘En als je wilt, nemen we je hond met ons mee’. ‘Flint’, zeg ik. ‘Hij heet Flint.’ ‘Kom, stap in. En dan nemen we Flint mee.’ Ik sta op en stap in de auto.

We komen aan bij haar huis. Het ligt heel afgelegen. We stappen uit. ‘Wacht’, zegt de vrouw. ‘Ik heb me nog niet eens voorgesteld.’ Ze geeft me een hand. ’Ik ben Helena. Helena Smit. En hoe heet jij?’ ‘Saar.’ ‘En je achternaam?’ ‘De Jong’. ‘Hallo Saar, welkom.’ We lopen het huis binnen. Het ziet er heel gezellig uit. Ze doet haar jas uit en hangt hem aan de kapstok. Ik volg haar voorbeeld. Dan loopt ze naar de keuken. Ik loop achter haar aan.

Er komt een hond op me af. Meteen begin ik te huilen. Ik denk aan Flint. Ik aai de hond. ‘Pippa heet ze’, zegt Helena. Pippa is heel schattig. Ze likt mijn hand. Ik begin harder te huilen. ‘Ach Saar, meisje toch. Kom maar even lekker zitten, dan maak ik een kopje thee voor je.’ Ik ga zitten. Pippa loopt achter me aan. Flint zou Pippa vast heel leuk gevonden hebben.

Mijn kopje thee is klaar. Ik neem een slok. Mmm, dat is fijn na zo’n lange, koude nacht buiten. ‘Pippa is zwanger’, vertelt Helena. ‘Nog een paar dagen en dan is, als alles goed gaat, de bevalling.’ ‘Oh, wat leuk’, weet ik uit te brengen.

Mijn thee is op. ‘Nou, ben je klaar om te vertellen hoe je hier komt en waar je vandaan komt?’ Ik twijfel. Zal ik het haar vertellen? Ze is zo aardig. Ik doe het. Ik vertel het hele verhaal. Over pappa en mamma, over de treinreis en over de nacht op het bankje. ‘Ach, meisje toch’, zegt Helena. ‘Wat erg voor je. Maar je kunt echt niet je hele leven blijven rondzwerven, hoor! Je moet terug naar je ouders.’ ‘Maar dat wil ik niet! Echt niet! Ben je gek in je hoofd ofzo?! Waarom wil je dat ik terug ga naar iemand die me elke dag mishandelt?!’ Meteen heb ik spijt. Ik moet niet gemeen tegen haar doen, ze bedoelt het goed. Helena weet niet wat ze moet zeggen.

‘Weetje wat we doen’, zegt Helena, ‘Je blijft hier een nachtje slapen en dan zien we morgen wel weer verder. Goed?’ Dat klinkt fijn. Niet nog een nacht op een bankje. ‘Ja, dat zou ik heel fijn vinden. Dankjewel.’ ‘Goed, je mag op de logeerkamer slapen. Maar ik heb nog een vraag. Wat ga je met Flint doen? Je kan hem niet met je meenemen.’ Ik moet bijna weer huilen, maar ik hou het in. ‘Ik weet het niet….’ ‘Als je wilt, kunnen we hem in mijn tuin begraven. Dan mag je hem zo vaak als je wilt komen opzoeken.’ Ik twijfel. Het klinkt eigenlijk wel als een goed idee. ‘Oké’, zeg ik.

We halen Flint uit de auto en lopen naar haar tuin. Het is heel mooi, met allemaal bloemen. We zoeken een mooi plekje tussen de bloemen uit en graven daar een gat. Ik pak Flint op. Doei lieve vriend. Ik hou heel veel van je. Ik begin te huilen. Wat een huilebalk ben ik toch! Ik geef Flint een kusje op zijn hoofd en leg hem in het gat. Dan gooien we het gat weer dicht. Helena pakt een stokje en prikt hem in de aarde boven Flint. Zo vergeten we nooit waar hij ligt.

Het is ochtend. Ik heb heerlijk geslapen in het logeerbed. Ik loop naar beneden en begroet Pippa. Wat is het toch een leuke hond. Maar niet zo leuk als Flint… Helena is al een ontbijtje aan het maken. Ze is zo aardig. Ik besef dat ze zo aardig is dat ik nooit boos op haar ben geweest omdat ze Flint heeft aangereden.
We staan bij de deur. Ik ga weg. ‘Dag lieve meid’, zegt Helena. ‘Ik hoop dat je goed terechtkomt. En onthoud, je mag altijd op bezoek komen om Flint op te zoeken en een kopje thee te komen drinken.’ ‘Heel erg bedankt, Helena. Echt heel erg bedankt. Bedankt voor wat je allemaal voor me gedaan hebt. En ik weet zeker dat ik nog heel vaak kom om Flint op te zoeken.’ ‘Dag Saar, het ga je goed!’ Ik zwaai en loop van het huis weg. Ik kijk nog één keer om. Doei Flint, ik kom je nog heel vaak opzoeken. Beloofd.

En nu? Waar ga ik naartoe? Laat ik naar het station gaan. Ik ben het hier eigenlijk wel een beetje zat.

Onderweg naar het station staren heel veel mensen me aan. Ik kijk naar mijn kleren. Heb ik iets raars aan? Nee. Zijn ze vies? Nee. Nou ja, eigenlijk wel een beetje, maar dat kun je van veraf niet zien.

Ik kom aan bij het station en loop naar het vertrektijdenbord. Welke trein zou ik nemen? Plotseling voel ik een hand op mijn schouder. Ik schrik. ‘Hallo Saar.’, hoor ik een mannenstem zeggen. Hoe weet deze man hoe ik heet? Bang draai ik me om. Het is een politieagent.

‘Eh.. hallo.’, zeg ik. ‘Klopt het dat jij Saar de Jong bent?’, vraagt de agent. ‘Ja… hoezo?’ ‘Zou je mee naar het politiebureau willen komen?’ Ik schrik. Heb ik iets verkeerds gedaan? ‘Gewoon om even te praten, hoor. Je hoeft niet naar de gevangenis.’, zegt de agent glimlachend. ‘Oke’, zeg ik.

De agent en ik zitten in een kamertje van het politiebureau. ‘Oké Saar, we weten dat je van huis weggelopen bent.’ Ik schrik heel erg. Oh nee hè, daarom moest ik meekomen. Ze sturen me toch niet naar huis?! ‘Waarom?’, vraagt de agent. Ik vertel het hem, omdat ik weet dat ik toch niet anders kan. ‘Dat is inderdaad ernstig, Saar. Ik snap dat je je niet veilig voelde thuis. Maar weglopen is nooit de oplossing. Je had beter naar ons toe kunnen komen.’ Ik zeg niks. ‘Je moeder heeft ons gebeld en een foto gemaild. We hebben je foto in de krant gezet. We hebben veel telefoontjes gekregen van mensen die je hebben zien lopen naar het station.’ Dan snap ik het. De mensen op straat die me zo aanstaarden, herkenden me van de foto. Zij hebben de politie gebeld. ‘Je moeder heeft ook verteld dat je jullie hond mee hebt genomen. Waar is die?’ Ik begin alweer te huilen. ‘Rustig maar, Saar. Wil je wat water?’ Voordat ik antwoord heb gegeven, is hij al weg. Hij komt terug met een glas water. ‘Drink maar even wat.’

Nadat ik iets heb gedronken en wat ben gekalmeerd, vertel ik over Flint. ‘Ach Saar, wat erg voor je. Maar je snapt nu wel dat je terug naar huis moet, hè?’ ‘Wat?! Sturen jullie me terug naar huis? Dat kan je toch niet maken?!’, zeg ik. ‘Rustig maar, rustig maar. We gaan met je vader praten. Waarschijnlijk gaat hij daarna naar een afkickkliniek. Jij gaat bij je moeder wonen. Vind je dit een goed plan?’ Bij mijn moeder wonen. Ik weet het niet. Mamma is altijd een schijterd geweest, en ik ben nog steeds boos omdat ze pappa niet tegenhield. Maar ik verwacht dat ik anders naar een pleeggezin moet ofzo. Dus ik knik.

Ik ben al een paar dagen thuis. Toen ik thuis kwam, heeft mamma me bijna dood geknuffeld en wel duizend keer gezegd dat het haar heel erg spijt. Ze was eigenlijk doodsbang voor pappa. Pappa is naar een afkickkliniek gestuurd. Hij wilde eigenlijk helemaal niet, maar hij werd gedwongen door de politie. Mamma vond het heel rot dat Flint dood is. Ik heb haar ook vertelt over de enge man bij het bankje en over Helena. We hebben een afspraak gemaakt met Helena. Morgen gaan we ernaartoe. Ik heb echt zin om haar en Pippa weer te zien. En natuurlijk gaan we ook even bij Flint kijken. Zal Pippa eigenlijk al bevallen zijn?

We komen aan bij het huis van Helena. Helena staat al in de deuropening. Ik had eigenlijk gehoopt dat Pippa naar me toe zou rennen, maar ik zag haar niet. ‘Hallo! Welkom!’, zegt Helena. Ze schudt mamma’s hand. ‘Kom maar gauw binnen, dan zet ik een lekker kopje thee voor jullie.’

De thee was heel lekker. Maar waar is Pippa? Ik heb haar nog niet gezien. ‘Zullen we even bij Flint gaan kijken?’, vraagt Helena. We lopen met haar mee naar de tuin. Door het stokje kunnen we het graf snel vinden. Mamma begint te huilen. Ik daardoor ook.

Dan gaan we weer naar binnen. ‘Pippa is trouwens gisteren bevallen. Ze ligt nu in haar mand met haar pups.’ Oh, daar is ze dus. ‘Willen jullie ze zien?’
We staan bij de mand. De pups zijn echt heel erg schattig. Ze zijn ook nog zo klein! Het zijn er 4. Ik kan maar niet stoppen met naar ze kijken. Ik vind ze echt heel lief. Dan zegt Helena iets waar ik heel gelukkig van word.

‘Als je wilt, mag je er een hebben. Ik kan ze toch niet allemaal houden.’ ‘Jaaaaaa’, roep ik iets te hard. De pups schrikken ervan. ‘Mamma, mag dat, alsjeblieft?’ Ik kijk mamma heel lief aan. ‘Nou, ik was eigenlijk toch al van plan om een nieuwe hond te kopen. Dus ik vind het prima.’ ‘Yes! Dankje mam.’ Ik ben echt heel erg blij.

Ik moet er alleen nog wel een kiezen. Dat is best lastig. Ze zijn allemaal heel lief. En ze doen eigenlijk nog niet veel, dus ik weet ook niet welke het liefste is. ‘Ik weet echt niet welke ik moet kiezen.’ ‘Dan heb ik wel een idee. Kom nog maar een keer op bezoek. Ze mogen toch nog niet meegenomen worden, daar zijn ze nog te jong voor. Dan kun je thuis ook nog even nadenken.’ En dat doen we.

Het volgende bezoek zijn de pups wat groter en doen ze meer. Na lang nadenken kies ik de pup die mij het liefste lijkt. Het is een jongen. Ik weet ook al een naam: Amor. Dat is Latijn voor liefde.

Na een tijdje mag ik Amor op komen halen. Samen met mamma rijd ik naar Helena. We hebben al een riem gekocht en Flints bench hebben we ook meegenomen.

Als ik binnen kom, rent Pippa naar me toe. Ik aai haar. Wat is ze toch een schatje. Ik loop daarna meteen naar Amor. Hij is wel gegroeid sinds de vorige keer dat ik hem zag, maar hij is nog steeds best wel klein.

We drinken een kopje thee en dan stoppen we Amor in de bench. ‘Echt heel erg bedankt, Helena.’, zeg ik. ‘Graag gedaan.’, zegt ze. ‘En onthoud, je mag altijd op bezoek komen, hè?’ ‘Ja, dat doe ik zeker.’ We zwaaien en gaan dan op weg naar huis.

Thuis voel ik me eindelijk veilig. En mamma houdt van me. Dat weet ik nu zeker. En dat is denk ik wat ik heb gemist toen pappa nog thuis woonde. Liefde. Liefde heb je nodig in je leven. En daarom heb ik Amor!

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen