Wraak
‘Shh, ik kom je redden’ fluisterde de jongen. Hij boog zich over de touwen die haar polsen in bedwang hielden. ‘Ik heb helemaal geen hulp nodig!’ zei ze kwaad. De jongen glimlachte speels. ‘Ja, ja’ Hij was te aardig en riep iedereen. ‘Laat me gewoon met rust!’ zei het meisje. Wat hij hier opeens kwam doen, ze had geen idee. Ze wilde ontsnappen van de rovers die haar gevangen hadden genomen, ja, maar dat kon ze ook wel alleen. ‘Laat me gewoon , ik kan hen heus zelf wel aan.’ herhaalde ze nog eens. ‘Te laat’ zei hij en ze voelde hoe haar arme polsen waren ontsnapt uit de pijnlijke greep van het touw. Hij glimlachte en haalde zijn schouders op toen ze hem kwaad aankeek. ‘Kom mee, we moeten hier zo snel mogelijk weg. Ik heb daar achter paarden staan en dan kan je heel snel ontsnappen en gaan waar je zelf heen eh wilt gaan.’ Hij praatte te veel. Ze stond op en volgde hem. Haar hand stal een mes van de slapende rover. ‘Waar zijn die paarden dan?’ zei ze onschuldig. ‘Daar’ zei de kleine knaap blij omdat ze eindelijk gebruik maakte van zijn hulp. ‘Aha, nou bedankt voor je hulp.’ Met die woorden stak ze het mes in zijn rug waardoor hij ineenkromp en op de grond viel. ‘Graag gedaan’ zei ze grijnzend. Hij had haar beter vastgeketend moeten laten zitten. Je laat een moordenaar niet zomaar ontsnappen.
‘Joost! Waar zit je?’ Een aardige knaap met rood haar liep door het bos waar hij zijn broertje in had zien verdwijnen. Zijn moeder had hem bevel gegeven om Joost te vinden, hij moest nog wat doen zei ze. De voetafdrukken vielen de roodharige knaap op tijd op voordat hij er langs liep. Die moeten zeker van hem zijn dacht hij. Hij holde de voetstappen achterna en zag toen licht opdoemen in het duister. Het waren rovers, ze lagen allemaal te slapen en de voetstappen leiden daarheen. Voorzichtig sloop hij er heen en volgde het het kamp in. Hij zag een stukje afgesneden touw en nog een aantal voetstappen. Hij hoorde iemand kreunen en toen hij wat verder liep zag de jongen iemand liggen. Zo snel hij kon knielde de jongen bij zijn kleine broertje neer. ‘Joost! Wat is er gebeurt?’ Zijn gezicht was een en al wanhoop en tranen gleden over zijn gezicht toen hij de wond zag. ‘Ik ga dood Vincent.’ Het kleine knaapje glimlachte waterig. ‘Ik wil niet dat je dood gaat!’ zei de oudere broer. ‘Wie heeft dit gedaan! Ik moet je kunnen wreken! Ik moet toch iets kunnen doen!’ Hij huilde smekend. De tranen rolde over zijn wangen en Vincent was helemaal van de kaart. ‘Het was een meisje, ik liet haar ontsnappen van de rovers. Ik hielp haar. Ze stak een mes in me, ze had bruin krullend haar en groene ogen. Meer weet ik niet.’ De kleine Joost kuchte en verbeet zijn pijn. Al moest hij zijn hele lip doorbijten om de pijn die hij meemaakte te overbruggen. ‘Pas goed op Finn en breng mijn lichaam naar de familie.’ Een traan ontsnapte en gleed naar beneden over zijn wang. Even kneep hij zijn ogen dicht van de pijn. Zijn gezicht was bleek en zijn ijsblauwe ogen stonden gebroken. ‘Zal ik doen Joost, ik zal bij je blijven, ik zal altijd aan je denken. We zullen je nooit vergeten en ik zal op Finn passen.’ Vincent glimlachte droevig en streek over het gezicht van zijn kleine broertje. Joost haalde een klein beestje uit zijn zak. ‘Pas goed op Finn.’ zei hij toen de kleine knaap hem aan zijn broer gaf. ‘Ik zal op hem passen, Joost.’ Hij drukte een kus op het voorhoofd van zijn kleine broertje en hij zag de ziel het lichaam verlaten. ‘Ik zal op hem passen.’ zei hij en daarbij sloot hij de ogen van zijn kleine geliefde broertje en bekeek het beestje in zijn hand, de wandelende tak.
Diezelfde avond nog bracht de gebroken Vincent zijn kleine broertje naar zijn huis. De moeder was zo geschrokken en de hele familie zat verslagen te huilen rond het dode lichaampje. Diezelfde avond ging Vincent op weg om zijn broertje te wreken.
Tranen liepen over zijn wangen naar beneden toen Vincent over het zandpad liep. De kleine wandelende tak zat op zijn schouder en probeerde omhoog te klimmen. De hand van de jongen veegde de tranen weg en ook de brok in zijn keel werd doorgeslikt. Hij volgde de voetsporen van de dader. Na een stuk lopen hoorde hij gesnurk. Verderop lag een meisje te slapen. Ze had bruin krullend haar en de voetstappen leden naar haar. Vincent was woedend, dit was de dader die zijn broertje had vermoord. Voorzichtig sloop hij er naar toe.
De bladeren kraakten onder zijn voeten en even dacht hij dat ze wakker werd, maar alles bleef stil. Vincent stond voor de moordenaar van zijn kleine broertje. Hij twijfelde, hij kon niet zomaar iemand doden, maar daarintegen dit mens had Josst van zijn leven beroofd. Tot zijn grote schrik opende ze haar ogen en keek hem aan. ‘Kijk, kijk, kijk, wie hebben we hier. Hij lijkt verdacht veel op dat irritante knaapje die me heeft bevrijd van de rovers.’ ze grijnzde. Ze wist dat hij familie van Joost was. Ze wist dat Vincent hem kwam wreken. Hij stond daar vertwijfeld wat hij moest doen. ‘Ah, je had zijn gezichtje moeten zien toen hij stierf. Ach, hij was zo klein en schattig en hij huilde om zijn mammie.’ zei ze spottend. Woede borrelde zich op in Vincent en het werd erger toen ze nog verder ging. ‘En dan komt een ander knaapje hem wreken met dat kleine botermesje?’ Ze had er lol in om hem uit te dagen, maar Vincent had nog steeds niks gezegd. ‘Zeker voor je zielige moeder?’ Dat was de druppel, hij stormde naar voren beladen door woede en sprong op haar met het mes in zijn hand. Het mes gleed door de lucht naar de buik van het meisje. Haar hand vloog door de lucht door de onverwachte beweging. Ze pakte vliegensvlug het mes, liet het mee draaien in de kracht en keerde het tegen hem. Het mes stak de buik van de jongen binnen, die een gil slaakte. De pijn was ondoorgrondelijk. Ze knielde bij hem neer en gaf hem een klopje op zijn schouder met de woorden. ‘Wie wraak neemt moet eerst zelf gewroken worden voordat ie iemand zelf kan wreken’ Ze stond op en liet hem achter, kijkend naar de dood.
Er zijn nog geen reacties.