SOTM maart 2016||The Last Gift
16 oktober 2015
Ooit de verhalen gehoord over het monster onder het bed? Of de verhalen over Big Foot in de bossen? Of misschien de verhalen over Loch Ness in het water? De verhalen over de levende mummies dan?
Mijn antwoord: ze bestaan niet.
Elk verhaal dat je als klein kind in je werd gedreund, kwam je later toch wel als ontdekking dat het maar mythes waren.
Toch bleven mensen hopen op wat nieuws, op wat goeds, een wonder wat zomaar kon gebeuren.
Daardoor kon ik mij ook niet leiden door geloof, maar wonderen? Die had ik wel nodig, ook al zat ik daar niet op te wachten.
Alles draaide om mij heen, als de wind door mijn haren. De bladeren die mee gingen in de volle herfst. Toch dacht ik nergens anders aan, dan de pijn.
11 oktober 2014
Ik schrok wakker van een voorwerp dat viel, er was iemand beneden. Toen ik naar de klok keek wist ik al dat het mijn moeder was, die waarschijnlijk mijn lunch aan het maken was voor school.
Ze was bang dat ik anders niet ging eten, waarom kon ik niet mijn eigen lunch maken?
Waarschijnlijk dacht ze dat ik het anders toch niet ging maken. En dan op school ging zeuren omdat ik honger had. Daar zat geen logica in, alleen mijn eigen.
Ik rolde mijn bed uit, en trok voorzichtig wat kleding aan. Ik wilde gewoon niet zo snel alles klaar gedaan hebben, mijn tempo, mijn rustige vertrouwde tempo.
Ik deed alvast mijn schoenen aan en liep naar beneden. Waarbij mijn moeder mij vervreemd aankeek.
“Lieverd? Het is zaterdag, weet je zeker dat je niet nog even in bed wil gaan liggen?” Ik knipperde even met mijn ogen en zei een simpele “oow,” Waardoor ik met mijn hoofd op de tafel ging liggen.
“Het is niet erg, dan kun je mij helpen op de markt. Ik wil toch zo gaan.” Zei mijn moeder een beetje opgefokt. Maar… De markt, kom op… Dat was echt niks voor mij.
“Nee, ik heb wel wat beters te doen.” Zei ik terwijl ik mijn hoofd nog op de tafel liet liggen.
“Zeker de hele dag je hoofd op tafel leggen.” Zei ze droog terug.
Ik lachte sarcastisch terug en tilde mijn hoofd weer op. Ach, waarom eigenlijk ook niet? Het lag op zich comfortabel en zo kon ik nog wat bij slapen. Voor die reden vond ik het al genoeg om mijn hoofd terug op tafel te kwakken. Waarbij mijn moeder weer stom moest lachen.
Kom op mens, Kwam jij dan maar iedere dag om zeven uur uit bed, minstens zes uur in de klas te zitten constant je hersenen overbelast te laten raken voor één simpele som. Waarvan je er eigenlijk minstens een stuk of vijftig in een uur moest doen.
De buiten duur viel dicht en ik gooide mijn hoofd van de schrik omhoog. Ik was in een droomloze slaap gevallen. Het was blijkbaar al acht uur. Ik schoof mijn stoel naar achteren en probeerde verder te slapen op de bank terwijl ik de tv had aangezet. Het slapen ging erg snel, omdat de bank. Zo zacht, zo comfortabel. Alsof ik in mijn bed lag. Dus ik viel in een droomloze slaap. Ik sliep misschien nu wel veel, maar kom op. Zeven uur op zaterdag is veel te vroeg voor mij!
Tot ik wakker werd, door mijn vader die bijna op mij ging zitten. Nou ja, hij ging op mij zitten. En dat had hij goed gemerkt. Ik gilde wakker en hij schrok overeind en viel languit over de grond, waarbij ik hard moest lachen. Waarbij hij zijn typische chagrijnige kop naar mij toe keek. Ik hield echt van mijn vader, maar met dat gezicht kreeg hij er gewoon één van mij terug.
Ik kopieerde graag de emoties van anderen. Zo was ik nou eenmaal.
29 november 2014
Vandaag begon het niet zo best.
Vandaag wat viel op een woensdag had ik benoemd tot zwarte woensdag. Ik kwam uit bed met barstende hoofdpijn, die hoofdpijn die elke keer terug kwam met zo’n periode. De periode van ‘het rode feest.’ Ik rende naar de wc en deed mijn broek omlaag, geen rode feest.
Dan kwam het nog wel, dacht ik.
Ik wandelde rustig naar beneden en daar zag ik mijn moeder een heerlijk ontbijtje aan het maken was. Het was fijn als ze een ontbijtje maakte, dan had ik er niet zo last van als ik eenmaal laat was. Wat ik normaal nooit was. Op vandaag na.
“Mama? Had jij mij niet gewoon wakker kunnen maken?”
“Ik had je wakker gemaakt kind, je zei dat je gelijk je kleding ging aantrekken, wat je nog niet hebt aangedaan. Voel jij je wel goed?” Begon ze met haar zorgelijke stem. Ik haalde mijn schouders op, maar ik had niks te verbergen.
“Alleen wat koppijn, meer niet.” Ze maakte zo’n vragend geluidje,
“Ik hoop niet op migraine. Als je het zo erg hebt zoals ik, dan kom jij echt het huis niet uit.” Ik keek haar met een serieuze blik aan, je weet wel. Die blik die anderen kon doden. Dat was ook één van mijn specialiteiten.
Eenmaal na het eten ging ik naar school. Ik had dus echt geen zin de hele dag bij mijn moeder te zitten.
Misschien had ik dat maar beter wel kunnen doen. De koppijn werd alsmaar erger. Zeker met deze kou was het niet te harden.
Een auto reed mijn kant op, maar ik deed in eerste instantie niks. Ik hoorde de auto niet. Mijn koppijn die praktisch gezien al mijn zintuigen blokkeerde was niet zo best.
Eerst instantie wilde ik gaan lopen, maar het werd te erg. De koppijn had de overhand en ik verloor mijn evenwicht waardoor ik met ogen dicht op de weg lag.
En toen gebeurde het. Iets wat mijn leven veranderde, voor altijd. De auto had gedacht dat ik verder was gaan lopen. Of was zelf niet helemaal lekker. Maar de auto reed mee aan, praktisch gezien, over mij heen. Zonder iets te zeggen lag ik daar half dood op de weg.
16 december 2014
Ik kwam na al die tijd eindelijk bij. Zeventien dagen in coma, zogezegd. Ik opende mijn ogen en het eerste wat ik zag was het plafond. Ik voelde geen pijn, en ik kon mij ook niet echt bewegen. Alleen mijn hoofd was soort van beweegbaar. Ik liet mijn hoofd soort van vallen, waardoor het naar de zijkant rolde. En daar zag ik mijn ouders. Beide lagen nog te slapen.
Mijn eerste gedachte was: ‘wat deed ik hier?’ Ik wilde spreken, maar dat ging simpel gezegd niet.
Mijn lichaam wilde heel wat anders. Slapen.
17 december 2014
Mijn ogen gingen weer open. Ik had eigenlijk best lekker geslapen. Mijn ogen gingen weer open en ik zag mijn ouders bij mijn bed staan. Zouden ze mij wakker zien worden?
“Oh, lieverd, je bent wakker. Dat is fijn om te zien. Je hebt een ongeluk gehad.” Dat had ikzelf ook wel door. Het enige wat ik deed was knipperen. Mijn ouders keken elkaar aan, en moesten opeens heel hard huilen. Wat was er toch? Ik was toch wakker? Ik wist zeker dat deze tranen niet van geluk was. Was er wat anders aan de hand?
Toen kwam de dokter binnen, die mij meteen vroeg of ik alles kon verstaan, dus ik knikte.
“Het is beter dat je weet wat de situatie is. Ten eerste heb jij je rug op meerdere plekken gebroken. Waarbij je een paar zenuwen hebt beschadigd. Kort om de bocht gezegd, weten we al, dat herstel ervan erg nihil is. Daarbij, ten tweede dus. We hebben leukemie bij je geconstateerd. Het ziet eruit alsof het een vroege fase is. Maar door de beschadigde ruggenwervel, is kans op herstel alweer nihil. We weten niet of het goed komt. Het kan alle kant op gaan, maar wij gaan ons best doen jou op de been te krijgen.” Wattus? Wat hoorde ik nou? Leukemie? Hoe? Ik wist niet wat ik moest denken. En ik wist niet wat ik moest zeggen. Of überhaupt doen. Ik was compleet radeloos.
9 februari 2015
Daar zat ik dan. In de rolstoel bij de uitgang van het ziekenhuis. Ik mocht naar huis, omdat alles stabiel was. Maar het was niet waar ik op had gedroomd. Mijn vader wilde mij naar huis brengen. Terwijl mijn moeder liever had dat ik in het ziekenhuis bleef.
De dokters vertelde dat ze elke dag langs kwamen voor kleine onderzoekjes. Tot het slechter met mij ging.
Ik heb in die periode heel weinig gepraat. Misschien een paar woorden, zoals ‘ja,’ of ‘nee,’ meestal was het ‘weet ik niet,’ wat moest ik dan doen? Blij zijn dat ik nog leefde? Dat was ik dus totaal niet.
23 april 2015
Weer anderhalf maand later. Het ging echt niet goed. Ik moest constant overgeven, alles wat erin ging, ging er meteen weer uit. Het leuke deel was hoe mijn moeders gezicht eruit zag als ze het moest opruimen. Dat deed ze eigenlijk expres, zo’n gezicht. Ze probeerde mij echt op te vrolijken. Maar eerlijk gezegd werkte het meestal niet.
Mijn vader belde de dokters, dat het misschien beter voor mij was als ik terug het ziekenhuis inging, omdat het zo slecht met mij ging. Want zo voelde ik mij ook.
Dat verzoek werd toch afgewezen.
25 mei 2015
Het was misschien wat laat in het jaar, maar ik ging toch weer even een kort dagje school proberen.
Ik wist dat het dinsdag was. Dat dagje was sowieso een kort dagje. Vier uurtjes moet toch te doen zijn? Ik kwam in de klas in mijn rolstoel, en mijn pet. Die mijn korte haren bedekte. Ze waren al een heel stuk gegroeid, maar ik was gehecht geraakt aan die pet. Het bracht een soort hoop met zich mee. Ik voelde mij er prettig bij.
“Kathy, gaat alles goed met je? Heb je veel pijn?” Bla, bla, bla bla. Zo ging het dus de hele tijd in het begin. Ik wilde die vragen helemaal niet. Ik wilde mij niet zorgeloos voelen. Dat maakte mij alleen maar ongelukkig. Ik was al blij dat de dokter had toegestaan mij naar school te laten gaan. Ik voelde mij wel al een stuk beter. Maar dat zei nog niks. Ik wilde best gaan hopen dat de leukemie eindelijk weg ging. Maar ik hoopte eigenlijk op niks.
“Het gaat prima met mij, stel alsjeblieft niet meer van zulke vragen. Ik voel mij daar niet prettig bij.”
Gelukkig begreep de klas het bijna meteen. Zeker met de hulp van de lerares. Zij was op zich wel aardig.
Mijn vriendin ging naast mij zitten en knuffelde mij in eerste instantie. Zij was wel vaker langs gekomen in het ziekenhuis, bij mijn thuis. Mee gegaan op doctorsafspraken. Zij was er eigenlijk altijd voor mij wanneer ik haar nodig had. Dat was echt fijn.
“Fijn dat je op school bent gekomen. Zal ik je straks naar huis brengen als de school voorbij is?” Ik knikte, het leek mij opzich wel een goed idee. Dan kon ik weer wat leuks doen met mijn vriendin. Vandaag was één van die dagen dat alles zo onbezorgd uitzag. Dat het leek alsof alles wel goed kwam. Maar ik wist beter.
3 juli 2015
Ik werd wakker van hevige koppijn. Heviger dan ik mij kon herinneren. Wat was er aan de hand? Ik deed verschrikt van de pijn mijn ogen open. En alles om mij heen was aan het draaien. De kleuren die er waren liepen over elkaar heen. En alles wat ik zag waren vlekken en kleuren.
“HEEELLLP!!!” Dat was het eerste wat ik deed. Ik voelde mij echt niet goed. Ik was zo angstig. Ik wilde niet alleen zijn. Mijn vader kwam mijn kamer binnen stormen.
“Alles goed lieverd? Heb je pijn? Waar heb je last van? Zeg het meissie van me.”
“Help me. Alsjeblieft, laat het stoppen. Laat die pijn stoppen. Alsjeblieft… Papa, help me.” Ik kon niet beschrijven wat ik voelde. Wat ik dacht, wat ik deed. Overal voelde het aan als pijn, zoveel pijn. Onmenselijke pijn.
4 juli 2015
Nu was ik weer in het ziekenhuis. De pijn was weer wat gezakt. Maar ik voelde mij zo zwak. Ik wilde niet meer, ik wilde gewoon niet meer. Ik had zo graag gewild dat ik kon slapen voor eeuwig. Hmmm… Slapen voor eeuwig, dat was iets wat mij erg fijn leek.
27 augustus 2015
Na al die tijd dat ik in het ziekenhuis was, vertelde ze mij dat ik niet meer lang had te leven. Eigenlijk wisten ze dat al toen ik in het begin weer in het ziekenhuis lag. Die medicatie had toch geen zin, dan kon ik ze beter niet innemen. Dan was ik ieder geval wat meer wakker, dan kon ik tenminste nog normaal reageren op de dingen die anderen tegen mij vertelde. Mijn moeder had gevraagd of ik naar huis mocht, ieder geval ergens heen zodat ik nog een laatste wens kon uitvoeren. Maar ik had geen laatste wens. Ik vertelde mijn ouders dat ik het liefst hier wilde blijven. In het ziekenhuis. De mensen die ik eigenlijk al goed kende. Dat was ieder geval erg fijn. Blijkbaar stemde mijn ouders daarmee in, ze wilde het liefst dat ik gelukkig was.
16 oktober 2015
Ooit de verhalen gehoord over het monster onder het bed? Of de verhalen over Big Foot in de bossen? Of misschien de verhalen over Loch Ness in het water? De verhalen over de levende mummies dan?
Mijn antwoord: ze bestaan niet.
Elk verhaal dat je als klein kind in je werd gedreund, kwam je later toch wel als ontdekking dat het maar mythes waren.
Toch bleven mensen hopen op wat nieuws, op wat goeds, een wonder wat zomaar kon gebeuren.
Daardoor kon ik mij ook niet leiden door geloof, maar wonderen? Die had ik wel nodig, ook al zat ik daar niet op te wachten.
Alles draaide om mij heen, als de wind door mijn haren. De bladeren die mee gingen in de volle herfst. Toch dacht ik nergens anders aan, dan de pijn.
Vandaag was de dag dat alles stopte. De pijn, de verdriet. Alles stopte. En ik wist dat het vanavond zal zijn.
Die avond gebeurde het ook. Ik was nog wakker toen mijn ouders naar mij keken. Ik had al dagen niets meer gezegd. Ze hadden mij medicatie gegeven tegen de pijn. Iedereen wist dat het kwestie van wachten was tot het gebeurde. Tot mijn einde was gekomen. En dat was vandaag.
Ik wist goed hoe ik nog een glimlach probeerde te maken toen mijn gedachte al heel ergens anders was. Mijn ogen gingen langzaam dicht. En ik zei nog één ding.
“Dank u.” Ik snapte niet persé waarom ik dat zei, het had namelijk meerdere betekenissen. Wat er gebeurde was iets wat mij zo vrij liet voelen. Ik voelde hoe ik omhoog werd getrokken, alsof ik aan een touwtje zat. Ik had geen pijn, geen verdriet. Alleen maar rust. Ik wist dat mijn vleugels eindelijk waren uitgeslagen. Dat het leven als mens als een soort rups kon zijn, die kon uitbloeien tot één grote vlinder. Iets wat ik niet eerder had verwacht. Mijn vleugels witter dan het ziekenhuis, was feller dan het licht. Het liet mij zo vrij voelen. Een geboorte van een nieuw leven was gekomen. Ik spreidde mijn vleugels en ik zag hoe mijn ouders naar mij keken. Alsof ze mij konden zien in deze gedaante. Ze leken zo gelukkig, ze waren zo blij dat ik eindelijk uit mijn leiden was verlost. Dat al mijn zorgen verdween.
Het laatste wat ik deed. Was kijken over de wereld met mijn vleugels gespreid. Tot ook ik, iemand zijn vleugels mocht geven.
Reageer (2)
Dit is zo goed stuk ik moest bijna huilen
6 jaar geledenWauw, dit is goed
8 jaar geleden