Hoofdstuk 3.3
Luke
De dinsdag daarna was ze er ook niet.
‘Het is warm, waarom?’
Ik kijk op van mijn Engelse leestekst. Het is een oefenexamen van een jaar of zes geleden. ‘Maar dat maakt niets uit,’ aldus onze leraar Engels, ‘we noemen het niet voor niets een oefenexamen, met nadruk op oefen.’
Met een blik op half zeven kijk ik Dan aan. ‘Gast,’ mompel ik. ‘Dat weten we. Allang.’
Ik hoor Angelo op de rij voor ons grinniken en ik zie dat hij zich wil omdraaien, maar gauw zijn ogen weer op de papieren voor zich laat rusten als de leraar zijn keel schraapt, ten teken dat Angelo weer terug aan het werk moet. ‘Meneer!’ klinkt Dan dan en hij steekt zijn hand op.
‘Zeg het eens.’
‘Mogen we gaan? Alstublieft? Het is zo warm en we hebben geen concentratie meer en zo.’
De man zit op zijn stoel achter zijn bureau en laat zijn kin op zijn handen rusten. Zijn ogen zijn gericht op Dan. ‘Bij welke vraag ben je?’
‘Achttien.’
‘Iedereen die voorbij vraag achttien is, mag naar huis.’
Een luid gejoel stijgt in het klaslokaal op en ieder pakt zijn spullen in om de klas zo snel mogelijk te verlaten. Ik kijk op mijn blaadje en zie dat het laatste dat ik heb opgeschreven het nummer van vraag negentien is. Ook ik sta op en pak mijn tas. Angelo staat al bij de deur te wachten en ik kijk om naar Dan terwijl ik naar hem toe loop.
‘Verdorie!’ gromt de jongen en hij gooit met een klap zijn pen op tafel. Op hem na zit er niemand meer aan zijn of haar oefentoets. ‘Jongens, wat is vraag achttien?’ vraagt hij hulpzoekend aan ons. Ik steek verontschuldigend mijn handen in de lucht en ook Angelo schudt nee. De docent zit grinnikend aan zijn bureau. ‘Oké, B, ik vind het best!’ Dan krabbelt wat op het papier, ritst zijn etui dicht en pakt zijn tas, om die over zijn schouder te zwaaien en weg te lopen. ‘Nog bedankt, hè,’ zijn zijn woorden als hij het stencil op de stapel op het bureau achterlaat en zich achter ons aan het lokaal uit haast. Van de rest van de klas is op de gang niet meer te bekennen. Ze waren ook allemaal zo snel weg en kennelijk was Dan degene die het minst ver van iedereen was met de vragen.
Ik blijf achter bij mijn kluisje, terwijl Dan en Angelo zie van hen opzoeken, een eindje verderop. Die ene keer bij mijn kluisje komt weer in mijn gedachten naar boven, toen de jongens bij de stonden en Jack voorbij liep. Sinds de gezamenlijke tekenles heb ik haar niet meer gezien, ook niet op de gang of in de pauzes. Waar ze is? Geen idee. Het zou kunnen dat ze ziek is, maar het zou ook zo maar kunnen dat ze wel gewoon op school is, maar dat ik haar niet tegenkom. En dat ze de tekenles skipt. Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat ik het best jammer vind dat ze er telkens niet is. Ik blijf maar aan haar denken en ik houd mijn blik op scherp als ik het tekenlokaal binnenloop of door de gangen wandel. Maar haar glimp heb ik al meer dan een week niet opgevangen.
De deur van mijn kluis duw ik dicht en met zijn drieën zoeken we mijn auto op op de parkeerplaats. Sinds de eerste dag nadat ik mijn rijbewijs heb gehaald rijdt Angelo met me mee naar school. We zijn vrienden sinds de kleuterklas en sindsdien hebben we telkens bij elkaar in de klas gezeten. Angelo woont niet erg ver bij me vandaan, dus het is een kleine moeite om hem elke dag op te halen en weer thuis af te zetten. Bij Dan hetzelfde: ook hij woont een paar straten verderop. Nee, om eerlijk te zijn, een wijk. Dus dat valt ook reuze mee, slecht een minuutje of drie met de auto. Maar hem kennen Angelo en ik minder lang dan dat wij elkaar kennen.
Na een tijdje op de high ways gereden te hebben, zegt Dan opeens: ‘Hier naar rechts.’ Vragend kijk ik hem aan, maar buig dan toch naar rechts, om dan op een grote, voor een kwart volle parkeerplaats tot stilstand te komen.
‘Wat is het plan, Danny?’
‘Ik zei toch dat ik het warm had? En ik heb honger.’ Angelo en ik vangen allebei een knipoog op van de jongen. ‘Ah, toe nou. Ik trakteer,’ probeert hij. Ik kijk van zijn smekende gezicht naar het gebouw achter hem, waar groots Yogurtland op de gevel staat aangegeven.
‘Ik hou van ijs,’ bemoeit Angelo zich er plots ook mee, waardoor het twee tegen één is. En ik ben alleen.
‘Oké, dan. Jullie je zin.’ Ik overweeg een halve seconde land om alsnog weg te rijden als de anderen de auto uitgestapt zijn, maar concludeer dat dat best zielig en gemeen zou zijn en spring dan zelf ook maar de pick-up uit, om achter de andere twee aan naar het frozen yogurt te lopen. Ik heb wel zin in verkoeling.
‘Het is warm, waarom?’
Ik kijk op van mijn Engelse leestekst. Het is een oefenexamen van een jaar of zes geleden. ‘Maar dat maakt niets uit,’ aldus onze leraar Engels, ‘we noemen het niet voor niets een oefenexamen, met nadruk op oefen.’
Met een blik op half zeven kijk ik Dan aan. ‘Gast,’ mompel ik. ‘Dat weten we. Allang.’
Ik hoor Angelo op de rij voor ons grinniken en ik zie dat hij zich wil omdraaien, maar gauw zijn ogen weer op de papieren voor zich laat rusten als de leraar zijn keel schraapt, ten teken dat Angelo weer terug aan het werk moet. ‘Meneer!’ klinkt Dan dan en hij steekt zijn hand op.
‘Zeg het eens.’
‘Mogen we gaan? Alstublieft? Het is zo warm en we hebben geen concentratie meer en zo.’
De man zit op zijn stoel achter zijn bureau en laat zijn kin op zijn handen rusten. Zijn ogen zijn gericht op Dan. ‘Bij welke vraag ben je?’
‘Achttien.’
‘Iedereen die voorbij vraag achttien is, mag naar huis.’
Een luid gejoel stijgt in het klaslokaal op en ieder pakt zijn spullen in om de klas zo snel mogelijk te verlaten. Ik kijk op mijn blaadje en zie dat het laatste dat ik heb opgeschreven het nummer van vraag negentien is. Ook ik sta op en pak mijn tas. Angelo staat al bij de deur te wachten en ik kijk om naar Dan terwijl ik naar hem toe loop.
‘Verdorie!’ gromt de jongen en hij gooit met een klap zijn pen op tafel. Op hem na zit er niemand meer aan zijn of haar oefentoets. ‘Jongens, wat is vraag achttien?’ vraagt hij hulpzoekend aan ons. Ik steek verontschuldigend mijn handen in de lucht en ook Angelo schudt nee. De docent zit grinnikend aan zijn bureau. ‘Oké, B, ik vind het best!’ Dan krabbelt wat op het papier, ritst zijn etui dicht en pakt zijn tas, om die over zijn schouder te zwaaien en weg te lopen. ‘Nog bedankt, hè,’ zijn zijn woorden als hij het stencil op de stapel op het bureau achterlaat en zich achter ons aan het lokaal uit haast. Van de rest van de klas is op de gang niet meer te bekennen. Ze waren ook allemaal zo snel weg en kennelijk was Dan degene die het minst ver van iedereen was met de vragen.
Ik blijf achter bij mijn kluisje, terwijl Dan en Angelo zie van hen opzoeken, een eindje verderop. Die ene keer bij mijn kluisje komt weer in mijn gedachten naar boven, toen de jongens bij de stonden en Jack voorbij liep. Sinds de gezamenlijke tekenles heb ik haar niet meer gezien, ook niet op de gang of in de pauzes. Waar ze is? Geen idee. Het zou kunnen dat ze ziek is, maar het zou ook zo maar kunnen dat ze wel gewoon op school is, maar dat ik haar niet tegenkom. En dat ze de tekenles skipt. Ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat ik het best jammer vind dat ze er telkens niet is. Ik blijf maar aan haar denken en ik houd mijn blik op scherp als ik het tekenlokaal binnenloop of door de gangen wandel. Maar haar glimp heb ik al meer dan een week niet opgevangen.
De deur van mijn kluis duw ik dicht en met zijn drieën zoeken we mijn auto op op de parkeerplaats. Sinds de eerste dag nadat ik mijn rijbewijs heb gehaald rijdt Angelo met me mee naar school. We zijn vrienden sinds de kleuterklas en sindsdien hebben we telkens bij elkaar in de klas gezeten. Angelo woont niet erg ver bij me vandaan, dus het is een kleine moeite om hem elke dag op te halen en weer thuis af te zetten. Bij Dan hetzelfde: ook hij woont een paar straten verderop. Nee, om eerlijk te zijn, een wijk. Dus dat valt ook reuze mee, slecht een minuutje of drie met de auto. Maar hem kennen Angelo en ik minder lang dan dat wij elkaar kennen.
Na een tijdje op de high ways gereden te hebben, zegt Dan opeens: ‘Hier naar rechts.’ Vragend kijk ik hem aan, maar buig dan toch naar rechts, om dan op een grote, voor een kwart volle parkeerplaats tot stilstand te komen.
‘Wat is het plan, Danny?’
‘Ik zei toch dat ik het warm had? En ik heb honger.’ Angelo en ik vangen allebei een knipoog op van de jongen. ‘Ah, toe nou. Ik trakteer,’ probeert hij. Ik kijk van zijn smekende gezicht naar het gebouw achter hem, waar groots Yogurtland op de gevel staat aangegeven.
‘Ik hou van ijs,’ bemoeit Angelo zich er plots ook mee, waardoor het twee tegen één is. En ik ben alleen.
‘Oké, dan. Jullie je zin.’ Ik overweeg een halve seconde land om alsnog weg te rijden als de anderen de auto uitgestapt zijn, maar concludeer dat dat best zielig en gemeen zou zijn en spring dan zelf ook maar de pick-up uit, om achter de andere twee aan naar het frozen yogurt te lopen. Ik heb wel zin in verkoeling.
Reageer (3)
Leukk:)
8 jaar geledensnel verder
8 jaar geledenLeuk
8 jaar geleden