Mijn naam is Lily, Lily Chandler. Voorheen schoolgaande in Pennsylvania, maar sinds een paar maanden is mijn leven compleet veranderd. Tegenwoordig zitten ik opgesloten in een van de koudste plekken van de wereld. En dan heb ik het niet over de aarde die wij kennen, maar over Wonderwonder. Een wereld dat zo dicht bij aarde gelegen is, maar met het blote oog niet te zien. Een wereld die alleen mensen kunnen zien als zij erin geloven. Niet dat ik maanden geleden in een wereld als Wonderwonder geloofde. Het duurde echter langer dan dat ze hadden verwacht. Laten we bij het begin beginnen.

Twee maanden geleden.
Het was de zoveelste discussie die ik had met mijn stiefvader. Het drong niet tot hem door dat ik hier ook woon. Mijn stiefvader, Johan, was weer eens vergeten dat ik ook mee at. Toevallig eet ik al jaren aan dezelfde tafel. Mijn stiefmoeder keek mij zuchtend aan, maar zei veder niets. Aan haar gezicht kon je zien dat ze geërgerd was, zelfs een peuter kon dat aflezen. Ik leek helemaal niet op mijn helemaal niet op mijn stiefouders. Johan had kort donker haar, grijsblauwe ogen en bolle appeltjes wangen. Hannie, mijn stiefmoeder, had rood krullend haar en blauwe ogen. Ik daarentegen had zilverblonde haren dat tot mijn heup rijkte en mosgroene ogen. Soms wilde ik dat ik de krullen had van Hannie, en niet het onhandelbaar stijl haar die ik had.
Ik rolde mijn ogen en pakte zuchtend een bord en ging aan tafel zitten. Gretig at ik mijn prak op, alsof ik jaren niet gegeten had.
Na het eten ging ik naar mijn slaapkamer. De enige kamer waar ik rust had. Het was niet een grote kamer, er paste maar net een bed, een kledingkast en een bureau in.
Geschrokken stond ik in de deuropening, als ik een donder gestalte in mijn kamer ziet staan. Een slank gespierde figuur bekeek mij van top tot teen. Een klein glimlachje verscheen op zijn gezicht, toen hem leek op te merken. Zijn donkere haren waren tot zijn schouders, zijn zilveren ogen glinsterden in het licht en zijn blouse accentueerde het gespierde lichaam. Minutenlang bleef ik hem aankijken, zonder een woord te zeggen.
‘Bent u Lily Ives?’ vroeg de jongen met een kille stem. Hoe wist hij mijn naam? Was het enige wat ik kon bedenken.
‘Bent u haar of niet?’ de jongen was duidelijk geïrriteerd, omdat ik niets wist uit te brengen. Voorzichtig knikte ik mijn hoofd, als teken dat ik haar was.
‘Sorry strijder, maar dit zal niet lekker ruiken.’ Voor ik veder nog wat kon doen was er een doek met een zwavelachtige geur naar mijn gezicht gebracht. Ik leek te stikken, ik probeerde met de hand weg te halen, maar heel mijn lichaam verslapte. Met het laatste beetje kracht probeerde ik help te roepen, maar al snel werd alles donker.

De wereld om mij heen was licht. Het duurde even voor mijn ogen gewend waren aan het scherpe licht. De jongen stond naast mij op de uitkijk. Het was hem niet opgevallen dat ik wakker was geworden. Ik stond iets te snel op, alles om mij heen leek te draaien. Ik voelde mijn benen al slap worden, maar voor ik de grond raakte werd ik opgevangen door een tweede jongen. De tweede jongen was ouder, had een lange bruine vlecht en ijsblauwe ogen. Zijn wipneus paste niet bij zijn gezicht, wat heel hart en scherp was. Hij droeg, net als de eerste jongen, een witte blouse met een zwarte lange jas. Daaronder had hij een zwarte broek aan met grijze laarzen. Op zijn heup hing een zwaard.
Ik wilde de jongen bedanken, maar er kwam geen geluid uit mijn mond. Mijn lippen bewogen, maar er kwam geen geluid uit. Ik wilde roepen en schreeuwen, maar het bleef geluidloos.
De eerste jongen had naast zijn zwaard nog een pijlenkoker en een boog. Met een nors gezicht liep hij op mij af. Zijn koude vingers raakte mijn gezicht, het leek wel of heel mijn gezicht bevroor.
‘Zo te zien is het uitgewerkt.’ Zei hij tegen de oudere jongen, terwijl hij mijn gezicht bekeek.
‘Daar kunnen we niets meer aan doen,’ zei hij en pakte een tas van de grond. ‘laten we snel veder gaan.’ De jongste jongen knikte en liet mijn gezicht los. Mijn handen gingen bijna automatisch naar mijn gezicht, in de hoop dat het wat warmer werd. Een van de twee gaf mee een duw, als teken dat ik moest lopen. De plek waar ik mij bevond was niet mijn kamer. Een witte deken sneeuw bedekte het merendeel van het landschap. De bomen stonden echter wel volop in de bloei. Roze, gele en rode bloemen hingen in de bomen. Ook waren vele verschillende bloemsoorten die in de sneeuw stonden. Geen boom, bloem of plant leek te merken dat het sneeuwde. Het was sprookjesachtig mooi om een felblauwe vergeet-mij-nietje te zien in de sneeuw.
Mijn adem bleef hangen in de lucht en al snel begon ik te rillen van de koud. De ijskoude wind sneed in mijn lichaam en mijn botten leken te bevriezen. Mijn armen sloeg ik om mijn lichaam, in de hoop om warm te blijven. De twee jongens leken de kou niet te merken en liepen in looppas veder. Een voor mij en de ander achter mij.
Ik vroeg mij af waar we heen gaan, wie ze zijn en wat ze met mij willen doen, maar ik kon niets zeggen.
Het leek wel of wij uren in rondjes liepen, het landschap leek zoveel op elkaar. Ik was enigszins blij dat ik niet alleen was, ik zou hier nog verdwalen. Het klappertanden werd heviger bij iedere minuut dat ik in de koud liep. De vermoeid sloeg als een deken om mijn spieren heen. Mijn benen waren moe. Ik wilde niet veder lopen. Ik zakte door mijn benen.
‘Sta op! Doorlopen.’ Riep de oudste. Ik negeerde zijn stem en viel voorover in de sneeuw. De sneeuw leek nu enigszins een warm deken. Het maakte mij niet meer uit of ik nu op stond of bleef liggen. Ik vond het allemaal best. Ik vond het goed dat mijn stiefouders mij niet eens leek te herinneren of dat ik ontvoerd was door twee onbekende jongens.
‘Killian, ze gaat dood als je niets doet.’ De stem was zacht, het leek meer op een zucht dan op woorden. Zachte voetstappen in de sneeuw hoorde ik naar mij lopen. Vervolgens sloeg iemand een warme bontjas om mij heen en tilde mijn slappe lichaam om.
Ik werd wakker toen we op een openveld stil stonden. De twee jongens waren zacht aan het praten, het was zo zacht dat ik het net niet kon verstaan. De oudste keek naar mij toen hij aan het praten was, terwijl de jongste jongen naar mij wees en knikte. Een ding was duidelijk ze hadden het over mij. Nadat ze uit waren gepraat liep een van de jongens naar mij toe.
‘We zijn blij dat je wakker bent geworden, strijder.’ Het was de oudste jongen, hij had een vriendelijke stem tegenstelling tot de jongste jongen. Hij had een kille stem, alsof alle vreugde uit de wereld verdwenen was.
‘Waar zijn we? Wat willen jullie van mij? Wij zien jullie?’ ratelde ik achter elkaar, blij dat ik weer mijn stem terug had. Ik probeerde ernstig te kijken, wat niet leek te werken.
‘Hoe graag ik het wil vertellen kan dit niet. Het spijt me, strijder.’ Zei de oudste jongen en pakte zijn jas van de grond.
‘Strijder? Waarom noem je mij de hele tijd strijder?’ ik stond op om meer kracht bij mijn stem te voegen, maar de wereld draaide om mij heen. Al snel had ik mijn evenwicht weer terug. ‘Ga je het mij nog vertellen of niet?’
‘Als ik jou was zou ik mijn mond maar houden.’ Een rilling ging over mijn lichaam toen ik de kille stem hoorde. Zijn gezicht stond koel en uitdrukkingloos. ‘We moeten veder gaan.’
Killian greep zijn pijlenkoker van de grond en begon al te lopen. Ik aarzelde of ik mee zal gaan lopen, maar Killian hielp mij al scherp in de gaten. Luid zuchtend begon ik ook te lopen. Ik probeerde geërgerd over te komen, zodat ze misschien medelijden met mij zouden krijgen. Maar het tegenovergestelde gebeurde, ze negeerde mij compleet en liepen standvastig veder.
Na uren lopen hoorde ik mijn maag knorren en kreunend sloeg ik mijn armen om mijn buik. Ik was moe, ik had honger en ik wilde gewoon even twee tellen rusten.
‘Kunnen we missch- ’
‘Nee dat kunnen we niet.’ Killian deed nog geen eens de moeite om zich om te draaien. Ik wilde nog wat zeggen, maar ik hield het alleen bij zuchten. Toen ik achterom keek zag ik de oudste jongen een beschuldigend glimlachje geven, alsof hij echt medelijden met mij had.
‘Ik kan echt niet meer.’ Jammerde ik als een kind van vijf en leunde tegen een dikke boomstam. Killian zuchtte luid en draaide zich om naar de tweede jongen.
‘Rowan, maak jij haar eens duidelijk dat we niet kunnen stoppen.’ Nijdig wees hij mijn kant op en sloeg vervolgens zijn handen over elkaar.
Rowan kwam naar de grote eik lopen, waar ik tegenaan stond geleund.
‘Strijder, we moeten echt veder gaan het is niet veilig hier om zomaar een pauze te nemen.’ Zei rowan voorzichtig, bang dat ik hem elk moment ging aanvallen.
‘En hoe lang moeten we wel niet nog lopen voordat we veilig zijn.’ Ik benadrukte veilig duidelijk.
‘Moet je eens luister, strijder.’ Killian legde een nadruk op strijder voor hij veder ging. ‘Wij zijn hier niet veilig, dus als je mee werkt zijn we voor zonsondergang op een veilige plek.’
Met tegenzin ging ik veder met lopen. Mijn maag knorde nog steeds en ik was benieuwd wat volgend hun veilig is. Hopelijk zijn we er snel, want ik kan niet wachten om te gaan zitten.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen