Kindereters • 25-01-2016 •
Kindereters
Mopperend op het weer, wat voor de zoveelste keer eens uit regen en hagel moest bestaan, liep ik rillend door de kou, en met een nat pak richting huis. School was net gedaan, en ergens voelde het alsof ik gevolgd werd. Al vanaf het moment dat ik mijn school deed doen verlaten, hoorde ik voetstappen, van een ander persoon achter mij op de stoeptegels tikken. Wanneer ik mij dan deed omdraaien, was daar niemand, te zien, gewoon niemand, de straat was leeg, geen hond te zien, die zich nu door dit weer zou gaan wagen. Opnieuw hoorde ik een snellere tik op de stoeptegels achter mij, en zenuwachtig door het geluid, probeerde ik zo mijn eigen pas ook maar te versnellen.
Ook de voetstappen achter mij deden zich dit keer ook opnieuw versnellen alsof het mij probeerde bij te houden. Ineens staakte ik mijn pas en draaide ik mij in een ruk om, weer niemand, weer was de straat leeg, en was der niemand te zien. Ik begon gewoon gek te worden, het kon gewoon niet anders, ergens wist ik dat mijn oma haar woorden ergens waarheid waren, maar ik kon het gewoon niet doen geloven. Die wezens waren lang en breed mythe geworden, en legendes die gewoon oude griezelverhalen waren geworden. Je kon het gewoon haast niet meer doen geloven. Al zou je het nog zo graag doen willen geloven, het lukte je gewoon niet, want die wezens waren allang uitgestorven. Zoals de legendes en de oude mythe.
Nog steeds hoorde ik een ander soort stap achter mij, sneller, botter ruwer, dan het mijne, mijn voeten waren licht, en lichtjes hoorde je mijn voetstappen dan ook tegen de tegels doen tikken. Plassen water te proberen te doen ontlopen.
Kriebels voelde ik mijn rug al doen raken, dit voelde verkeerd, ik werd achtervolgd, en ik kon hoog of laag springen dit droomde ik niet, zeker niet. Aangezien het buiten goed aan het vriezen was. Je duidelijk mijn voetsporen kon zien zitten in de sneeuw. Rillend trok ik mijn jas nog wat hoger in mijn nek, en probeerde ik mijn vingers warm te blazen. Ik keek een enkele keer links en zo ook naar rechts, geen enkele auto, bus, scooter en of fietser, dus ik kon veilig oversteken. Mijn neus voelde ik al prikkelen, en ook zou het mij niets doen verbazen dat deze rood gekleurd was. Ook nu hoorde ik meerdere voetstappen, die niet van mij afkomstig waren, een zucht gleed over mijn lippen, en twijfelend drukte ik een winkeldeur open.
Bijna geen winkeliers die producten kochten te zien, de winkelbediende keek me kort verbaasd aan en glimlachte vriendelijk mij toe. “Doe voorzichtig lieverd, er komt een storm aan, doe de groeten aan je oma” riep de man knikkend, “zal ik doen, bedankt” knikte ik en liet de deur weer dicht vallen. Ergens wist ik dat thuis komen moeilijk zou worden. Waarom ik werd achtervolgd, door wild vreemd en wanneer ik dan omkeek was der niemand of niets te zien, ook leken der geen nieuwe voetstappen in de sneeuw te zijn gemaakt. Maar toch deed ik die voetstappen doen horen, dat deed mij lichtjes benauwd raken, alleen al door de woorden van mijn oma, en nu van de winkelbediende.
“Kom Samantha, opschieten, het wordt al donker, of wil je door de kindereters worden meegenomen” hoorde ik een vrouw tegen een klein meisje brommend spreken. Het meisje schrok even op van de woorden die haar moeder had doen ratelen, en schudde snel der hoofd, ik begon lichtjes te grinniken, mijn hoofd te schudden en zuchtte nog eens diep.
Ergens moest ik der niet al te licht over doen, mijn oma waarschuwde mij daar ook altijd voor, waarom heten deze personen zo, kindereters, omdat ze ons opaten? Nee, omdat ze ons deden meenemen, vooral als je een ‘pain in the ass’ bent zoals vele ouders in de tijd van nu spraken. In een normale Nederlandse taal, was je gewoon, ‘oer en oer vervelend’ maar goed, ik was misschien op ze tijd wel wat baldadig, door of te laat thuiskomen, of te laat op school komen, niet willen eten, of juist een grote mond geven. Sommige kinderen waren misschien wel tien keer erger dan dat ik was. Ik mishandelde niemand, ik schreeuwde mijn ouders voor niks uit, en ik was niet asociaal naar leraren en of meerdere dan dat ik was.
De regen begon uiteindelijk te minderen, maar daarin tegen begon het vele malen harder te hagelen. Ik wist dat het raar en vreemd klonk, terwijl der sneeuw ligt, maar toch het was waar. Grote brokken bevroren water, bijna zo groot als pingpong ballen vielen ze uit de hemel, sommige kwamen met een harde dreun op een dak van een auto en of op een zijl van een winkelpand, waardoor je een scheurend geluid deed horen. Het weer begon nu al om te slaan, zoals de man vertelde, alsof deze het voelde aankomen. Iets wat gehaast rende ik dan ook over de stoep richting mijn wijk. Het was nog een lange wandeling en ik wist ook dat ik nooit op tijd voor het avondmaal zou thuis raken.
Half glijdend omdat ik met de stoep mee wilde vieren richting rechts, gleed ik uit en met een harde smak voelde ik de ijskoude stenen vloer al onder mij rusten. Een kreun verliet mijn mond, en half glibberend probeerde ik mij recht te drukken. Al leek dat moeilijker te gaan met een zware boekentas op je rug sierend. Na drie pogingen stond ik eindelijk recht en stapte ik voorzichtig verder, half hinkend, mijn enkel was dubbel geklapt en deze deed behoorlijk pijn, eerder irriterend, alsof het een flinke optater gehad had.
De voetstappen die ik eerder deze namiddag had doen horen leken mij nu weer gevonden te hebben. Het was me tot op heden nog steeds niet vergeten leek het wel, en ergens begon ik mij grote zorgen te maken. Of dit niet een van die kindereters waren, die opzoek was naar iets wat hij of zij goed kon gebruiken. Ik slikte een brok weg in mijn keel, schudde koppig mijn hoofd en zuchtte wat nerveuze stress weg.
“Hé mooie dame” was der ineens een stem te horen, geschrokken met een gesmoorde gil draaide ik mij om, maar er was niemand te zien, wild keek ik rond mij heen, maar ook daar was niemand. Ja ik begon echt gek te worden, misschien zelfs wel wat door te draaien. Dit kon gewoon niet waar zijn, toch?
“Geloof je nu de verhalen van je oma nog niet” was der een lachende stem te horen, een mannen stem, en duidelijk een stem dat in was voor een spelletje, een spelletje van leven of dood. Ik begon te rennen ondanks de steken die mijn enkel gaven, rende ik zo snel als ik kon en zo snel ik kon, door de iets te rustige straten. “Ontsnappen zal je niet meer lukken” lachte de stem verder. “Geen enkel kind is ons nog ontsnapt” lachte de stem verder, “en dat zal ook niet gebeuren” hikte deze verder. Maar nog steeds was der niets of niemand te zien, geen silhouet niks, geen schaduw niks.
Hijgend rillend van de stem probeerde ik mijn weg naar huis te vinden, ondanks ik wist dat deze griezelige wezens mij op de hielen zaten. Ik kon ze nu nog moeilijk af schudden, het moest een wonder wezen als me dat zou lukken. “Boe” klonk der ineens een stem, achter mij, vlak naast mijn oor. Gillend van schrik en angst draaide ik mij met een ruk om, een persoon, gehuld in een vreemde mantel, zijn gezicht niet zichtbaar, had mij in een ijzingwekkende strakke pijnlijke, greep.
“Hebbes” sprak de stem, er werd ineens een jutte zak over mijn hoofd getrokken en na dat deze werd omhoog getrokken viel ik geheel in de zak. Deze werd dicht geknoopt en gillend probeerde ik de zak stuk te trappen. Ik was gevangen, ik was gepakt, de mythe en legendes waren geen sprookjes om je bang te maken. Het was waarheid, hele grote dikke waarheid. En dit was mijn nieuwe lot. Mijn toekomst, ondenkbaar, niet wetende wat der gaat komen.
Er zijn nog geen reacties.