1
Ik wordt wakker. Een fel licht schijnt in mijn ogen. Het duurt even voor ik helemaal besef waar ik ben. Het licht komt van een lamp. Een ouderwetse gloeilamp, iets dat ik al in jaren niet meer gezien heb. Ik lig op een matras, nog zo iets dat ik herken van een ver verleden, voordat het zand en de droogte alles overnamen. Naast mij staat een emmer water. Het ziet er koud uit. Ik zit er al een hele tijd naar te staren voor ik mijn eerste slok neem. Het streelt de binnenkant van mijn keel. Ik stop mezelf voor ik te veel drink, want wanneer waters schaars is mag je er niet al te gehecht aan geraken. Het lukt me, met alle kracht die nog in mijn lichaam zit, om traag maar zeker recht te komen. Ik sta in een kleine kamer, de muren hebben geen kleur en de ramen zijn gebarricadeerd door rottend hout. Ik heb geen idee waar ik mezelf bevind, maar ik ben op mijn hoede. Ik wandel naar de deur opening, waar al jaren geen deur meer in lijkt te zitten. Plots hoor ik voetstappen, slenterend. Ik zet enkele stappen terug. Ik ben geruisloos. Althans dat dacht ik toch, want plots hoor ik:"zo, dus je bent eindelijk opgestaan uit de dood he?"
De stem bleek uiteindelijk van een man te zijn gekomen. Hij wandelde een beetje krom, had een kaal hoofd maar een zeer vriendelijke uitstraling. Hij had jaren lang door de woestijn getrokken, verteld hij mij, en dan had hij deze plaats gevonden. Het is een oud tankstation. Het had vroeger heel ver van de beschaafde wereld afgelegen, maar Nu is het waarschijnlijk het enige dat van onze beschaving over blijft, als een vage herinnering aan een droom. Hij rond zijn verhaal af met te vertellen hoe hij mij vond. Uitgedroogd en op het randje van de dood. Hij heeft mij hier naartoe gebracht, en nu helpt hij me weer op de been. Ik zeg de hele tijd niets, ik luister enkel naar zijn verhaal. Tot hij vraagt:"Wat is uw naam?"
Ik kijk even uit het raam, dat geen glas meer bevat en hierdoor een groot gapend gat in de muur vormt. "Max." Zeg ik, zo,der er bij na te denken. Ik wil meteen mijn woorden terug nemen. Ik weet niet of ik deze man al vertrouw en mijn naam is het enige dat ik nog heb, dat kan je mij niet kwalijk nemen. Ik ben al blij dat ik mijn achternaam niet heb gegeven. "Ok Max, niet echt de prater merk ik. Geen probleem, we hoeven niet veel te zeggen. Woorden zijn dan ook niet veel waard." Hij staat recht en laat mij achter zonder nog iets te zeggen. Ik snap wat hij wilt zeggen, als je veel praat dan betekenen woorden niets meer.
Er zijn nog geen reacties.