13.4: Angst
Ik ben even zo verstijfd van angst dat ik er maar bij zit. Het is pas als mijn hersenen beginnen te anticiperen en mijn ogen geen water meer laten loslopen dat ik besef dat ik een wicca ben. Ik ben een sterke wicca, ik kan hem verslaan. Onmiddellijk herinner ik me de pijnlijke spreuk die eerst niet wou werken en creëer ik een veld van een meter of 3 rond me. De enge man schreeuwt het uit van de pijn waardoor hij snel uit mijn veld gaat staan en dan verdwijnt. Hij zal vast nog niet echt weg zijn. Angstig kijk ik naar boven, naar de bomen maar dan al snel terug naar de grond. Ik moet gewoon mijn concentratie hoog houden en dan kan hij me niks doen.
"Kijk uit!" Zijn ironische stem raakt me diep als er tegen onmenselijk grote snelheid een houten tak op me afgevlogen komt, dwars door het veld heen. Mijn hart klopt tegen maximumsnelheid terwijl mijn benen de moed vinden om het op een lopen te zetten en ik dan meteen het veld terug creëer. Opnieuw ruik ik verbrande huid en draai ik me meteen om, zoekend naar het wezen. Tegen lichtsnelheid beland er iets hard tegen mijn lichaam en meteen voel ik mezelf weg zakken tot op mijn knieën. "Ik kan dit spelletje uren spelen hoor." De man staat voor me met een vunzige grijns op zijn te jonge gezicht. Ik rol met mijn ogen, dikke nek dat hij heeft. Ondanks de pijn bij mijn schouders geef ik hem een forse duw met mijn kracht en gebruik ik de kinderspreuk om hem te doen zweven: 'flotador!' Daar houd ik hem zo even tegen zijn wil. Denk Louis, denk. Je kan hem daar niet eeuwig houden. Gebruik je hersenen nu eens. Ik word uit balans gebracht doordat de man opnieuw iets naar me gooit, een mes. Hij gooit verdomme een mes naar me. Zonder te twijfelen verplaats ik mezelf laat ik hem vallen op de grond waarna ik hem meteen kwijt ben. Ik haat die vreselijk overdreven snelheid.
"Hgshu!" Een verstikt geluid verlaat mijn keel als ik langs achteren stevig vastgegrepen wordt door een stinkend wezen.
"Hebbes. Jouw kindertrucjes volstaan niet om iemand als mij te vernietigen." Happend naar adem gooi ik mijn hoofd achteruit.
"Ik wil je niet vernietigen klootzak. Jij- jij bent degene die mij wilt vernietigen." Zijn koude adem streelt langs mijn hals en walgend probeer ik van hem weg te komen, maar dan krijg ik geen adem meer.
"Oh ik wil je niet vernietigen. Daar ben je een veel te leuk speeltje voor. Harry vindt dat vast ook."
"Ik beteken niets voor de keizer." Ik kreun en hoest een keer door de belemmerde ademhalingswegen. Als mijn stem niet zo gebroken klonk, had hij vast gedacht dat ik een grapje maakte, maar hij lijkt me serieus te nemen.
"Dan nog." Ik voel iets... Voorzichtig tast ik de omgeving af. Ik ben niet alleen nee, een man, hij ruikt naar... Ik creëer weer een veld zo snel als het kan en verplaats me richting daar, hollend, lopend, hijgend.
"SEDRIK! HELP!" Het duurt niet lang voordat de man weer dingen begint te gooien maar Sedrik is sneller en neemt zonder veel moeite de voorwerpen vast, een minachtende glimlach hangt rond zijn lippen.
"Jij zit in de problemen makker." De vieze man kijkt paniekerig om zich heen, maar ik voel het ook. Donkere wezens die op volle snelheid naar hier geraasd komen. Sedrik vliegt op de man en met een harde knal rollen ze over elkaar op de grond. Naast me bewegen slechts vage schimmen en een angstige schreeuw verlaat mijn lippen als twee armen me opnemen en met me gaan lopen.
"SEDR-"
"Hou je kop idioot." Mijn ogen vallen bijna uit mijn oogkassen als ik Harry's stem herken. Veel meer als de grond zie ik nu ook weer niet. Hij zet me neer aan de rand van het bos. Zijn krullen liggen op een meesterlijke wijze verstrooit over zijn gezicht en zijn groene ogen staan glashelder. "Jij blijft hier, hier kan niemand je iets doen, ik ga terug." Ik knik maar houd Harry nog net op tijd tegen.
"Ga je hem vermoorden?" Harry draait zich even om voordat hij terug in een oogopslag verdwenen is. Even speelt de gedachte om te gaan helpen, maar dat is niet echt verstandig. Toch vind ik het maar niks. Ik voel me als een klein kind dat achter het glas moet toekijken wegens eigen veiligheid. Belachelijk, nu geeft hij wel om me. Ik snuif even verontwaardigd en loop dan langs de rand van het bos af. Hoezo kan hij me hier niks meer doen? Omdat ze hem dan al vermoord hebben of omdat er een spreuk op dit oude landgoed rust? Mijn lichaam is onrustig door de hoge dosis adrenaline die zich door mijn aderen pompt. Ik zet me dan toch maar in de schaduw, ergens aan de rand van het erf. In de verte merk ik dat Aurus, Rune en Harry langs achteren komen. Het lichaam van de man beweegt niet meer en rust op de sterke schouders van Sedrik. Ik zucht en leun met mijn hoofd tegen de boom aan.
"Niet schrikken." De bekende stem komt langs achteren me tegemoet. Geen idee hoe hij me zo snel vond, daarnet stond hij nog voor me in de verte. "Gaat het?" Ik antwoord niet, open zelfs mijn ogen niet voor hem. Als ik niks voor hem beteken zou hij dat niet honderd keer op een dag vragen; maar hij doet het wel, hij weet het zelf gewoon niet. "Louis?" Nu klinkt hij vreselijk onzeker en is hij naast me geknield. Zijn arm wilt naar de mijne gaan maar ik verzet me.
"Nee Harry, nu is het niet ineens goed." Door middel van een hoog tempo -dat niets voorstelt met de vampier snelheid van Harry - loop ik terug het gebouw binnen. Het is maar goed dat ik er in ieder geval geen kleerscheuren aan over hen gehouden; al is het verlies van mijn vertrouwen in Harry wel terug afgenomen. Hij is er dus wel degelijk als ik hem nodig heb. Ik zucht en ga aan de keukentafel zitten.
"Hier, probeer dit eens." De vrouw die altijd kookt schuift een dampende mok onder mijn neus, het ruikt erg lekker.
"Wat is het?" Ze ziet er vriendelijker uit als anders, maar goed ook. Misschien is het omdat ik me net een wrak voel.
"Warm water met kruiden in. Erg populair in het Ottomaanse rijk, speciaal overgebracht naar hier." Ik heb geen idee wat het Otto-nog-wat rijk ik, maar toch bedank ik haar en neem ik voorzichtig een slok. Het smaakt veel beter dan dat ik dacht. Lekker zoet met een doordringende geur. Tegenover me gaat Harry zitten en niet veel later komen Sedrik en Rune ook binnen. Sedrik komt langs me zitten.
"Bedankt om me te redden, alweer." Ze glimlachen allemaal, behalve Harry.
"Wat ga je ook alleen in het midden van het bos doen?" Ik beantwoord Sedrik's vraag niet, ik liet me even gaan toen, dat moet hij niet weten.
"Je kan beter vragen wat Marcus met hem wou doen." Harry's stem is nors en gevuld met ingehouden woede. Toch durf ik hem niet aan te kijken en staar ik naar mijn vingers.
"Hebben jullie ruzie gehad?" Zo bijdehand als Rune is moest ze dat weer vragen natuurlijk. Niemand zegt iets, beweegt zelfs niet. "Komaan Harry, ik dacht dat we voorbij die periode waren." Nu kijk ik wel op, hoe kan ik anders. Harry heeft schuldbewust zijn kaken op elkaar geklemd en staart met zijn muntgroene ogen naar de plaats tussen de tafel en mij in.
"Jullie willen precies allemaal liever een relatie met mij dan Harry zelf. Als hij niet gelukkig is met mij, dan is het beter dat hij dat eerlijk zegt." Ik staar naar de bloedverwanten van Harry, niet naar de schoonheid zelf, dat kan ik niet aan. Ik wil zijn reactie niet zien. Hij is te onzeker om iets te zeggen tegen mij, bang om het nog erger te maken. "Waarom zitten jullie ook zo op onze huid?" Ik zucht en neem terug een slok van het warme goedje. Iedereen heeft wel eens goede en slechte dagen, dat is wat een relatie juist levend houd. Het is muisstil en ongemakkelijk zet ik mijn beker terug neer en staar naar ze. "Wat?"
"Harry is wel gelukkig met je." Rune kijkt me meelevend aan.
"Dat kan hij wel voor zichzelf uitmaken." Groepsdruk heeft nooit een effect op mij gehad, gelukkig. Ik hoop dat dat voor Harry ook geldt.
"Maar jullie zijn zo schattig samen!"
"Rune-" Harry zendt haar een waarschuwende blik. Zijn stem is laag en vreselijk aantrekkelijk, mijn haren gaan er van rechtstaan. "Laat ons toch gewoon even met rust."
"Ik ga naar boven." Ongemakkelijk van al dit gedoe sta ik op en verlaat ik zonder blikken en blozen de keuken. Ik merk dat iemand me volgt, maar draai me pas om als ik uit het zicht van de twee andere vampiers ben.
"Ik ben stom geweest." Harry's ogen staan groot en berouwvol; ik zou hem zo wel meteen in mijn armen kunnen nemen. Ongerieflijk beweeg ik even met mijn vingers, ik wil hem echt te graag aanraken, hij is te lief als hij onzeker is. Geduldig apprecieert Harry het dat ik vanaf die mooie beenderen in zijn gezicht tot aan zijn volle roze lippen en de beenderen bij zijn schouders toe kijk. Mijn blik verhuist terug naar zijn gelaat, globaal dit keer.
"Wat wil je daarmee zeggen?" Mijn stem klinkt te verdomd hoopvol waardoor Harry lichtjes glimlacht.
"Dat ik te afstandelijk en conservatief ben geweest."
"Ik weet niet wat conservatief is."
"Ik durfde en wou niets veranderen aan mijn leven, en nu ben je alles aan het omwoelen tegen een verpletterende snelheid. De angst dat je me verraadt was even gewoon te groot." Ik knik, hij heeft eindelijk zijn mond toe gedaan.
"Betekent dat dat ik je nu eindelijk terug mag kussen?" De man grinnikt en opent zijn grote handen al uitnodigend.
"Helemaal Tomlinson. We hebben enkel een klein probleempje. Er staan twee super knappe afluisteraars achter deze muur, en ze kunnen ons ook zien." Ik lach, typisch Rune. Van Sedrik had ik dat wel niet verwacht, hij is immers niet zo vreselijk nieuwsgierig als zijn roodharige zus.
"Ik zou je naar boven willen dragen maar dat gaat net boven mijn limiet." Ik glimlach plagerig en ga dan toch zelf de trappen op. Ik zou Harry ook een keer zo vreselijk romantisch willen dragen, maar dat is absoluut onmogelijk. Ik wandel misschien net iets te enthousiast naar boven met Harry naast me.
“Waarom heb je me zo snel vergeven?” Ik slik en draai mijn hoofd, als ik dat zelf eens wist.
“Ik denk dat… ik weet niet. Ergens weet ik ook wel dat dit niet makkelijk voor je is. Én ik kan gewoon niet lang boos op je blijven als je elke keer zo schattig naar me kijkt, dat bewijst genoeg.” Hij glimlacht opnieuw, super lief, en doet mijn hart smelten. “Je moet daar trouwens echt een keer mee stoppen, met zo mooi te zijn. Ik kan dat echt niet aan.” Nu grijnst Harry, maar hij zegt niets terug. “Bespeur ik daar een rode gloed op je wangen?” Opnieuw lacht hij en duwt hij me plagerig voor zich uit.
“Pas maar op Tomlinson, ik krijg nog kansen genoeg om je terug te nemen.” Ik grinnik en blijf in de gang staan, niet wetend naar waar Harry wilt. Hij weet het echter wel en opent zonder blikken en blozen de deur van zijn kamer. Verward doe ik de deur toe als Harry de gordijnen zo ver mogelijk openschuift en het raam opent. Hij wilt op het terras-achtig ding gaan zitten. Ik glimlach vertederd als hij het raam galant voor me openhoudt en plaats neemt op een grote log uitziende bank. “Wat wou je ook al weer doen?” Ik grinnik en ga naast hem zitten, naast hem. Mijn lichaam zou veel liever op hem kruipen, maar dat zou een te duidelijke hint zijn naar hoe graag ik Harry tegen me aan wil hebben.
“Ik denk dat ik het vergeten ben…” Ik kijk hem plagerig aan terwijl het puntje van mijn tong tegen mijn tanden aanligt doordat ik lach om Harry’s gezicht. Zijn grote handen zetten me op zijn schoot, zonder enige moeite. Verlangend staart hij naar boven.
“Weet je het weer?” Zo onschuldig mogelijk houd ik mijn lach in.
“Had het iets te maken met- euhm. Ik weet het niet.” Harry’s handen liggen nog braaf op mijn rug om me steun te bieden maar ze zijn zo vreselijk afleidend. Als hij ze verplaatst loopt er een rilling van kop tot teen door mijn lichaam, de vampier begint te lachen tot er kuiltjes in zijn wangen verschijnen, natuurlijk. “Hé, jouw schuld. Nu ben ik uit mijn rol.” Met pretoogjes staart hij me aan en komt hij steeds dichterbij.
“Dan zullen we er maar eens aan beginnen, mh?”
Er zijn nog geen reacties.