004
De volgende dag was een zaterdag. De zeventienjarige Ivan was vakkenvuller, iets waaraan hij altijd een hekel had gehad, maar vandaag tilde hij de kratten zonder enige tegenzin van het magazijn naar de winkel. Hij zette voorwerpen in de schappen en verbaasde zich over zijn eigen snelheid, over zijn lenigheid, over de energie die hij bij het opstaan had gevoeld en die niet meer weg weggegaan.
Wakker worden in zijn oude bed was vreemd geweest, de hand van zijn moeder op zijn schouder bijna onwenselijk. ‘Ik wist dat je zou vergeten om je wekker te zetten,’ had ze opgewekt gezegd.
‘Gelukkig,’ had hij geantwoord, tot zijn eigen verbazing even opgewekt.
De zeventienjarige Ivan droeg vooral spijkerbroeken en afgetrapte gympen. Een aantal van zijn kleren misten knopen. Hij had alles wat kapot was op bed gegooid. Na het werk zou hij dat wegdoen en kijken wat er over was, en als hij dat niet genoeg vond, wilde zijn moeder vast met hem naar de stad om wat nieuwe shirts te kopen. De tweeëntwintigjarige Ivan hield van nette schoenen, van zwarte broeken en donkere roodtinten – die leek niet eens familie te zijn van die jongen van zeventien, laat staan dezelfde persoon.
Hij had zijn gang al gauw gevuld en hij liep naar de volgende om een collega te helpen. Niet zomaar een collega, bleek toen hij in het gangpad stond.
Het was het meisje dat hij zo leuk had gevonden, het meisje met het bruine haar en de bruine ogen, die groot en onschuldig leken maar konden opvlammen wanneer ze sprak over een onderwerp dat haar aan het hart ging.
Marit, heette ze. En ze was één van zijn beste vrienden, het enige meisje in zijn vriendengroep.
‘Je bent snel vandaag,’ zei ze, terwijl ze een paar flessen saus in zijn armen duwde. ‘Pas maar op. Degene die als eerste klaar is, moet het magazijn dadelijk schoonmaken.’
‘Dat is met een kwartiertje klaar.’
‘In jouw tempo wel, ja.’ Ze zette een lege krat op de grond en graaide in de volgende. ‘Ik heb je gisteren gemist bij wiskunde. Dat mens hield een heel verhaal over kansberekening en zonder jouw commentaar was het zo saai dat ik tot twee keer toe bijna in slaap viel. Klotevak.’
Ze vloekte niet om stoer te zijn of om zijn aandacht te trekken, dat vond hij het interessantst aan haar. Ze vloekte omdat de woorden deel uitmaakten van haar woordenschat en waarschijnlijk ook van haar selectie favorieten. ‘Klotevak’ rolde heel natuurlijk over haar lippen. Haar intonatie veranderde niet, haar stem werd niet hoger of lager, ze zei het gewoon.
‘Ik was in het ziekenhuis,’ zei hij.
‘Oh, dat verklaart die productiviteit van jou. Wat hebben ze in je gespoten?’
‘Ze hebben niets in me gespoten.’
‘Wat hebben ze dan wel gedaan?’
‘Eigenlijk hebben zij niets gedaan, maar…’ Hij stopte. Dit was te absurd. Ze zou hem voor gek verklaren als hij het zou vertellen.
‘Maar wat?’ drong ze aan.
‘Niets,’ zei hij.
‘Je weet dat “niets” betekent dat je me iets wilt vertellen,’ zei Marit. Ze haalde een potje met Italiaanse kruiden uit de krat. ‘Hoort dit hier?’
Voorin de winkel was een kruidenrekje, maar in de schappen zelf was ook ruimte voor kruiden. Ivan had geen idee waar het potje thuishoorde, maar hij moest het weten, want hij was zestien geweest toen hij solliciteerde als vakkenvuller. Hij zou de supermarkt even goed moeten kennen als zijn eigen kamer. ‘Ehm…’
‘We kunnen het ook voor later bewaren,’ zei Marit droog, terwijl ze het potje weer in de krat liet vallen. ‘Dan zijn we in elk geval niet als eersten klaar en hoeven we dat magazijn niet schoon te maken.’
Ivan knikte. Zijn handpalmen voelden vochtig en zijn hoofd bonkte. Wat wist hij allemaal niet meer? Wat had hij vijf jaar geleden per toeval goed afgesloten? Wat kon hij nu verpesten?
Maar het maakt niet uit, dacht hij terwijl hij de inhoud van de krat in de schappen zette. Uiteindelijk zou hij op zijn tweeëntwintigste doodgaan, dat stond vast. De fouten die hij maakte, zouden hem minder dan vijf jaar achtervolgen. De uitkomst van de som stond vast.
Het enige wat hij hoefde te doen, was terug te redeneren.
Er zijn nog geen reacties.