003
Mijn naam is Ivan Nevel, ik was tweeëntwintig jaar oud en nu ben ik zeventien, en op mijn tweeëntwintigste zal ik sterven. Ik heb geen idee hoe ik opeens weer zeventien ben geworden of waarom ik de enige ben die doorheeft dat hij vijf jaar terug in de tijd is gesprongen. Gesprongen is niet het juiste woord, want ik deed het niet zelf, het enige wat ik voelde dat dat gevoel in mijn buik, de waarschuwing voordat je uit een vliegtuig springt, de opwinding en doodsangst die zich vermengen en een wonderlijke combinatie vormen die meer is dan het leven zelf.
Als doodgaan ook zo voelt, ben ik er niet bang voor.
Ivan lag op zijn rug in bed en las de pagina van het notitieboekje over. Hij had de woorden gedachteloos opgeschreven in een poging om zijn hoofd leeg te maken en na de eerste zin was de rest vanzelf gevolgd. Hetgeen wat er gebeurd was, was natuurlijk krankzinnig, maar vreemd genoeg maakte de tijdsprong hem niet bang. De tinteling in de lift en de nasleep, de vermoeidheid die hij bij zijn moeder in de auto had gevoeld en die hem naar zijn bed had gedreven, deden hem denken aan de eerste keer dat hij seks had gehad.
Het was een jaar eerder, of nee, hij was éénentwintig geweest. Laat, dat wist hij, maar hij had op zijn vijftiende al besloten om te wachten tot hij dat ene meisje tegenkwam, dat meisje dat naast hem een vrouw zou worden en dat hij jaren later voor het altaar zou kussen.
Dat meisje kwam – en Ivan vond haar te mooi, te knap en hij was te goed bevriend met haar. Haar aanraken was al gevaarlijk, want wat zou ze wel niet van hem denken? Hij mocht niets doen om hun vriendschap op het spel te zetten, dat wist hij, want dat was het hoogst haalbare dat erin zat. De stap naar liefde was voor hem te groot, hij was bang dat hij door zijn enkel zou knakken en zo hard zou vallen dat hij nooit meer op zou kunnen staan.
Dat meisje ging – en op zijn éénentwintigste liep Ivan naar een meisje in de kroeg, het meisje met de kortste rok en de grootste borsten, en danste hij met haar. Hij danste naar zijn studentenkamer met haar in zijn armen, hij danste naar het bed, en in de dans liet hij zijn lichaam het woord doen. De volgende ochtend had hij spierpijn, vooral in zijn hersens, terwijl die de avond ervoor niets hadden gedaan.
Spijt, heette die spierpijn.
Ivan had weinig illusies: hij wist dat de tijdsprong weinig met hemzelf te maken had. Het maakte de wereld niet uit dat hij kanker had of dood zou gaan, zo veel mensen kregen kanker en gingen dood. De wereld was niet geïnteresseerd in zijn trieste ontmaagding, de wereld stoorde zich niet aan het eventuele verdriet van zijn ouders. Hij was niet de reden dat de tijd een spel speelde.
Er moest iets belangrijkers zijn, maar wat?
Er zijn nog geen reacties.