Finale opdracht = FireFoxieABC
Al mijn hele leven heb ik gehoopt, gehoopt dat ik hier weg zou kunnen, gehoopt dat dit alles een droom was, één grote nare droom. Ik had gehoopt dat ik niet de rest van mijn leven in de sloppen zou blijven wonen. Ik had gehoopt dat het anders ging. Maar zoals het er nu voor staat, was mijn hoop tevergeefs. Alhoewel, misschien kom ik hier toch nog weg, maar niet op de manier waarvan ik had gedroomd.
De wereld om me heen lijkt in te storten, mijn wereld. Voor de rijken in de binnenstad zijn de sloppen altijd al een doorn in het oog geweest. Ze mopperden, en gaven ons van alles de schuld, in de hoop dat de koning de sloppen zou verwoesten. En het is hen nu toch gelukt.
De soldaten van de koning banjeren door onze vieze straten. Ze steken huizen van onschuldige mensen in de brand en vermoorden ze. Wij, de sloppenbewoners, hebben ons verzamelt bij de poort naar de binnenstad. Dat is de plek waar de soldaten ons niet snel zouden zoeken, denken we.
Het is een donkere nacht, er zijn geen sterren aan de hemel, en het oog van de maan is gesloten. Het vuur van de aangestoken huizen verspreidt zich snel, de vlammende gloed steekt vurig af tegen het inktzwarte doek dat zich eindeloos boven ons uitstrekt. Soms klinkt er gegil en geschreeuw vanuit de sloppen, en na een tijdje stopt het abrupt.
Mijn vader heeft samen met nog een aantal andere mannen de leiding op zich genomen.
‘Het zal niet lang meer duren voordat ze ons hier vinden,’ zegt hij, zijn donkere ogen weerkaatsen de gloed van het vuur. ‘We gaan vechten voor ons leven. Als het erop lijkt dat we gaan verliezen, vlucht iedereen zo snel mogelijk richting het donkere bos.’
Vele ogen kijken hem verschrikt aan. Al eeuwenlang worden er verhalen verteld over het donkere bos, spookverhalen. Het gerucht gaat dat er geesten tussen de bomen dwalen, opzoek naar mensen van wie zij levenskracht kunnen stelen. Maar dat is natuurlijk alleen maar een gerucht. ‘Wat als we het donkere bos niet kunnen bereiken?’ vraagt een mannenstem.
‘Dan moeten we proberen om in de binnenstad te komen, en ons daar verstoppen.’ Zegt een andere leidinggevende zacht.
Er wordt niets meer gezegd, iedereen denkt hetzelfde. Voor de sloppers is het ten strengste verboden om in de binnenstad te komen, en als we het wel doen, dan vallen we ook direct op. De rijke binnenstadbewoners hebben stuk voor stuk blond tot wit haar, maar wij hebben, op één of twee uitzonderingen na, allemaal donkerbruin of zwart haar. En daarnaast trekken ook onze handen aandacht, handen met diepe kloven van het werken. En of dat nog niet genoeg is zal ook ons karakter aandacht trekken. Ik slik moeizaam de brok die in mijn keel ontstaat weg.
Mijn vader kijkt met een waakzame blik op, ‘Daar komen ze,’ zegt hij schor. Ik zie het ook. De silhouetten van de soldaten steken duidelijk af tegen de brandende achtergrond.
‘De sterkste mannen vooraan opstellen, vrouwen en kinderen achteraan!’ brult mijn vader. Iedereen doet onmiddellijk wat hij zegt. Ik wurm me door de gespannen mensenmassa naar hem toe. ‘Vader!’
Hij draait zich meteen om, ‘Mirith, ga naar achteren, en wees voor één keer gehoorzaam!’
Ik schud koppig mijn hoofd, ‘Nee vader, ik kan helpen. Ik kan ook vechten! U hebt het mij zelf geleerd!’ als bewijs trek ik de dolk die ik ooit van hem gekregen heb.
‘Nee!’ buldert mij vader. ‘Ga nu terug naar achteren, ga daar maar helpen om de kinderen te troosten als je echt iets wilt doen. Hier loop je alleen maar in de weg.’
Ik knipper verbaasd met mijn ogen, ‘Vader, ik… oké dan, succes,’ fluister ik, vechtend tegen mijn tranen. Mijn vader glimacht warm, ‘Het spijt me dat ik tegen je uitviel, Mirith, maar voor jouw eigen veiligheid heb ik liever dat je daarachter bent.’
Ik knik stil. Dan slaat mijn vader zijn armen om me heen, en trekt me in een knuffel. De laatste, en enige, keer dat hij dat heeft gedaan was toen mama dood ging. Ik sla mijn armen stevig om hem heen, en hij doet hetzelfde. ‘Wees voorzichtig, pap,’ fluister ik. ‘Ik hou van je.’
‘Ik ook van jou,’ fluistert hij terug. Hij liet me los, veel te laat, maar voor mij veel te snel. De soldaten zijn nu zo dichtbij dat ik hun gezichten kan onderscheiden, maar dat probeer ik niet. Ik wil niet weten wie van hen er straks misschien dood zijn, of mij doden. Ik huiver.
‘Ga nu naar achter, Mirith,’ fluistert mijn vader. Ik doe het zonder tegen te spreken. ‘Gooien!’ brult een man achter me. De soldaten worden bekogelt met stenen, sommige immens, anderen maar klein. Velen raken hun doel, maar de meeste stenen zijn niet meer dan irritant voor de soldaten. Toch worden enkele soldaten hard met stenen tegen hun slapen geraakt, en zakken ze bewusteloos in elkaar. Elke keer als dat gebeurt stijgt er een groot gejuich op onder de sloppers. De soldaten zijn nu erg dichtbij en trekken hun zwaarden, verbaasd merk ik op dat ze geen geweren of andere technische dingen bij zich hebben. Ze hebben ons onderschat, en gedacht dat de sloppers het niet waard waren om kostbare kogels aan te verspillen. Tijd om te bewijzen dat ze het mis hadden. De menigte sloppers deinst terug, maar dan valt de voorste linie aan, met alles wat ze hebben. sommigen hebben zwaarden, anderen zware stokken of stenen, en enkelen hebben alleen hun handen. En toch vallen ze onbevreesd aan. Ik voel een zweem van triomf opwellen. Deze mensen zijn één, en ik hoor bij hen.
Achteraan stond een klein jongetje te trillen op zijn benen. Ik zucht zacht en kniel voor hem neer. ‘Wat is er?’ vraagt ik zacht. Het jongetje snikt zacht, ‘Papa is daar, straks gaat hij nog dood!’ piept hij. Ik glimlach en trek mijn dolk. ‘Dat gaat niet gebeuren, hoor!’ glimlach ik en ik maak een paar aanvallen in de lucht. ‘Jouw papa doet gewoon zo en verslaat ze allemaal!’ hoop ik.
Het jongetje glimacht nu voorzichtig, ‘Mag ik het ook eens vasthouden?’ fluistert hij ademloos, wijzend naar mijn dolk. Ik twijfel even, maar gaan dan overstag. ‘Oké dan, heel even.’
Het jochie pakt de dolk trots vast en zwaait er voorzichtig mee. Bijna raakt hij een oude dame die net langs loopt. ‘Kijk uit!’ roept ze verschrikt. Ik gniffel en trek de dolk weer uit de handen van het jochie, ‘Dat was wel weer genoeg voor nu,’ knipoog ik. Het jongetje lacht, wordt bij zijn hand gepakt, en weggetrokken door een vrouw die mij een beschuldigende blik toewerpt. Er klinkt geschreeuw, er breekt paniek uit. ‘Vluchten!’ bulderend mijn vader boven alles en iedereen uit. Direct zet iedereen het op een lopen. Bij de poort zaten eerst twee jochies en een meisje te spelen, maar ook die zetten het zonder nadenken op een lopen. Het meisje blijft echt haken achter een doorntak. Verschrikt probeert ze zich los te trekken, maar zo gebeurt precies het tegenovergestelde, ze komt nog vaster te zitten.
Ik sprint naar haar toe, en probeer de tak uit haar kleding te halen. Ik haal mijn handen open aan de scherpe doornen, maar het lukt me om de tak los te breken, ‘Rennen!’ roep ik naar het meisje. Ze twijfelt niet en zet het open een lopen, achter de rest van de groep sloppers aan. De soldaten denderen naar voren, richting… mij!
Ik wil richting het donkere bos rennen, maar bedenk dan dat ik ze juist richting de rest leid. Ik vloek luid en probeer tegen de onbeklimbare stadsmuur op de klimmen. Even leek het alsof het me nog zou lukken ook. Het lijkt net of ik echt zo naar boven kon klimmen, en misschien zelfs de wolken aan zou kunnen raken! Maar het kon niet zo zijn, want wonderen bestaan niet. Mijn handen en voeten glijden weg, en even voelt het alsof ik vlieg. Toen kwam de realiteit weer terug. Ik val hard op de grond en de lucht wordt uit mijn longen geperst. Ik negeer het brandende gevoel dat bij iedere ademhaling door mijn lichaam schiet en spring weer overeind. De grond dreunt onder het gewicht van de soldaten. Ik zet het op een lopen, langs de muur. Uiteindelijk kom ik hijgend bij een gedeelte aan, dat iets lager is, en waar er een aantal bijna onzichtbare inkepingen in de muur zitten. Ik klauter snel omhoog en duik bovenop de muur. Daar blijf ik stil en hijgend liggen. Ik hoor hoe de soldaten langs me lopen, en hoe hun voetstappen weer zwakker worden. Ik ben… ontsnapt!
Een brede grijns trekt over mijn gezicht, en ik ben binnen. Het is al sinds ik klein was mijn droom om ooit in de verboden binnenstad te komen, en daar ben ik dan!
Voorzichtig laat ik me aan de andere kant van de muur zakken, maar hier zitten minder inkepingen. Ik glijd een stuk weg en schaaf mijn handen, maar ik weet nog een val te voorkomen. Ik kijk verbaasd om me heen. De beroemde binnenstad is heel anders dan ik had verwacht. Ik had gedacht dat het een schonere versie van de sloppenwijken zouden zijn, maar niets is minder waar. Overal staan grote, witte gebouwen. Door de stad lopen mensen in hele mooie kleding, enkelen in hun reiskleding. Door de straten rijden een aantal koetsen, en nog meer auto’s. Ik trek de mantel die ik van mijn vader heb gekregen over mijn hoofd. Ik bekijk mezelf voorzichtig in een raam. Ach, wie houd ik ook voor de gek?
Alleen deze mantel valt al genoeg op, en daarnaast trekken ook mijn donkere ogen aandacht. Ik trek de capuchon dieper over mijn ogen, maar vlak voordat ik de straat op stap zie ik het herkenbare uniform van een soldaat. Ze hangen posters aan de muren, met daarop een gezicht. Mijn gezicht. Het bloed in mijn aderen bevriest, en ik deins achteruit. Hoe hebben ze me zo snel gezien?
Ik draai me zonder na te denken om en ren bij de straat vandaan. Ergens op de twee verdieping van een laag zie ik een raam openstaan. Ik ren een klein stuk tegen de muur omhoog, en grijp me vast aan het raamkozijn. Zo stil mogelijk trek ik me op, en laat me op de vensterbank zakken. Ik zucht opgelucht, en dat was het moment dat ik jou zag, mijn adem stokt in mijn keel. In kamer, volkomen verdiept in wat hij ook aan het doen is, zit een jongen. Hij staart naar een oplichtend scherm waarop allemaal figuren verschijnen, en druk ondertussen wild op allerlei knoppen. Dan wordt het scherm zwart en slaakt de jongen een zucht. “Game over” zegt het scherm. De jongen duwt tegen de tafel waar het scherm opstaat, en zijn stoel rijdt naar achteren. Hij draait zich met stoel en al om, en ziet mij. Ik probeer nog weg te duiken, maar het enige wat ik daarmee bereik is hoofdpijn doordat ik mijn hoofd stoot tegen een plank die aan de muur hangt. ‘Ben jij het sloppenmeisje?’ vraagt de jongen met grote ogen. Ik wrijf over mijn hoofd en knik, ‘Uh… ik denk het? En jij bent?’
De jongen wrijft in zijn ogen, ‘Dit kan niet waar zijn. Het gezochte sloppenmeisje, hier, in mijn kamer. Hoe ben je eigenlijk binnen gekomen?’
Hij negeert mijn vraag, maar het lijkt me niet het juiste moment om hem daarop te wijzen dus wijs ik maar naar het openstaande raam. ‘Daar doorheen.’
De jongen knippert verbaasd, staat op, en loopt naar het raam. ‘Maar dat is vet hoog!’ roept hij uit. Nu knipper ik verbaasd, en ik haal mijn schouders op met een zwakke, ‘Oh…’
De jongen grijnst, ‘Cool. Ik ben Thyr, aangenaam.’
‘Oh,’ mompel ik alweer, ‘Ik ben Mirith.’
Thyr grijnst nog steeds (wat lacht hij veel), ‘Ben je echt tegen die muur opgeklommen?’ Hij wacht het antwoord niet af. ‘Moet je dit eens zien!’ Hij loopt weer naar het scherm toe.
Ik loop twijfelend achter hem aan, hij drukt op een paar knoppen en het scherm licht op. Ik vlieg achteruit. ‘Wat doe je?’ vraagt Thyr verrast, hij denkt even na en grinnikt dan zacht. ‘Nog nooit een computer gezien?’ vraagt hij. Ik schud mijn hoofd terwijl ik het scherm in de gaten houd. ‘Het bijt niet hoor! Het is juist leuk! Je kan er allemaal spelletjes op spelen!’ als hij mijn wantrouwende blik ziet houd hij erover op. ‘Oké, dan niet,’ mompelt hij teleurgesteld. ‘Kan je me helpen om hier weg te komen?’ vraag ik zacht.
Thyrs gezicht licht op, ‘Natuurlijk! Ik heb genoeg spelletjes gespeeld om te weten hoe je moet ontsnappen.’
Ik onderdruk een wanhopige zucht, zo te horen kom ik hier nooit weg. ‘Wacht hier!’ Thyr rent de deur uit. Ik zucht nu hardop. Wel, het had erger gekund, hij had me ook direct kunnen aangeven, houd ik mezelf maar voor. Na een tijdje komt Thyr terug met wat kleding, ‘Trek dit aan.’ Beveelt hij. Ik trek mijn wenkbrauw op, maar doe wat hij zegt. Met deze kleding val ik in ieder geval minder op. ‘Dus, wat is je plan?’
Thyr grijnst breed, ‘We lopen gewoon door de poort eruit.’ Met grote ogen kijk ik hem aan, ik weet niets zinnigs uit te brengen. Er staan daar vast en zeker wachters, daar komen we nooit langs! Kom je nog?’ vraagt Thyr, die al bij de deur staat. Ik zucht nogmaals heel diep, en loop dan achter hem aan. Wat heb ik te verliezen?
Het is een drukte van jewelste op straat. Thyr pakt mijn arm, en leidt me door de mensenmassa. Iedere keer als ik een soldaat zie, duik ik wel in de mantel die ik van Thyr heb gekregen, maar de soldaten gunnen me geen blik waardig. Als we bijna bij de poort zijn trek ik hem een steeg in. ‘Thyr, weet je het zeker?’ Hij kijkt me serieus aan, ‘Vertrouw me, Mirith.’ Zegt hij enkel. Ik kreun gefrustreerd, ‘Maar ik ken je amper! Waarom help je me eigenlijk?’ Thyr glimlacht droevig, ‘Omdat ik niet geloof dat de sloppers slechte mensen zijn, zoals iedereen zegt. Jullie verdienen een normale kans, dus help ik je de stad uit.’
Ik zeg niets. We stappen de straat weer op, en lopen naar de poort.
Bij de poort staan, zoals ik al had verwacht, wachters. Ze houden ons tegen, ‘Halt! Waar gaat dat heen?’ Thyr glimacht ze vriendelijk toe, ‘Ik breng mijn nichtje naar huis, ze logeerde een paar dagen bij ons, maar nu die sloppenbewoner hier ergens rondloopt is het thuis veiliger voor haar.’ De wachter kijkt ons nogmaals onderzoekend aan, en ik sla mijn ogen neer, waarbij ik goed oplet dat mijn haar niet zichtbaar is. Dan knikt hij, ‘Oké dan, maar snel zijn!’ waarschuwt hij nog. Thyr knikt dramatisch. De poort gaat open, en Thyr en ik glippen er doorheen. Zodra de poort achter ons dicht valt, draai ik me naar hem om. ‘Bedankt Thyr…’ mompel ik verbaasd, ik had niet gedacht dat het zo makkelijk zou gaan. Thyr grijnst een ik-zei-het-toch-grijns, ‘Geen dank, hoor!’
Een beetje ongemakkelijk kijken we elkaar aan, dan hak ik de knoop door. ‘Vaarwel Thyr, ik hoop dat ik je ooit nog eens ontmoet.’ Ik buig plechtig voor hem, en grijns. Thyr lacht, ‘Niet vaarwel, Mirith, gewoon tot later.’ Hij grijnst ook. Dan draai ik me om, en ren richting het donkere bos.
Er zijn nog geen reacties.