Finale opdracht = Necessity
"Ik houd van je," fluisterde hij zacht. Nee, zeg dat niet. Alsjeblieft, zeg het niet. Dit kon niet en hij wist dat ook. Hoe graag ik de woorden terug wilde zeggen, ik kreeg ze niet over mijn lippen. Zelfs terwijl mijn hart aanvoelde alsof hij op hol was geslagen en die twee armen me stevig vasthielden, kon ik me niet over alles zetten wat ik al jaren had aangehoord. Liefde was gevaarlijk en vernietigde alles wat belangrijk was. Liefde mocht niet bestaan.
"Ik ben hier nog niet klaar voor," fluisterde ik met tranen in mijn ogen. "Het spijt me."
"Wanneer ben je wel klaar dan?" vroeg hij me zacht. Nooit. Ik kon het niet zeggen, maar ik wist dat dat het antwoord was en hij wist het ook. Ik zou nooit klaar zijn om de Wet te breken, zelfs niet voor mijn geluk. We zouden nooit samen kunnen zijn.
"Het spijt me," fluisterde ik nogmaals en ik draaide me om, om met tranen in mijn ogen en op mijn wangen weg te vluchten.
Het is het jaar 3038 en de wereld is niet meer wat ze geweest is. De Grote Oorlog, ook wel bekend als Wereld Oorlog Drie, heeft grote delen weggevaagd. Slechts een handvol mensen hebben deze door mensen veroorzaakte ramp overleefd en samen hebben ze hard gewerkt om de wereld weer op te bouwen. De wereld is anders dan ervoor. Beter wil ik het niet noemen, het is gewoon... anders.
Er is geen oorlog meer, geen honger, geen armoede, maar dat klinkt beter dan het is. De regels zijn strenger dan ooit tevoren. Niks is nog toegestaan en zeker die allesvernietigende liefde niet. Liefde is slecht, ze vernietigt alles wat ze op haar weg tegenkomt en zij is de reden voor al het kwaad wat ooit op de wereld is geweest. Liefde is het grootste gevaar voor deze maatschappij en moet daarom ook worden uitgeroeid.
Binnenkort is het mijn beurt voor de vaccinatie. Ik zal dan eindelijk immuun tegen die ziekte zijn en dan zal ik gekoppeld worden. Samen met mijn toekomstige partner zullen we voor kinderen zorgen zodat de mensheid zal blijven voortbestaan en we zullen ons gedragen als een perfect gezin. Zo zit het leven nu eenmaal in elkaar en niemand heeft er problemen mee. Niemand heeft protesten of houdt stiekem toch van een ander. Niemand, zeker ik niet.
Ach, wie houd ik voor de gek? Mijzelf in elk geval niet. Ik weet ook wel dat ik wel ziek ben, maar beter worden kan ik niet want hij is ziek met mij.
Hij kwam me niet achterna. Ditmaal niet. Ik had hem pijn gedaan en ik wist het, maar waarom snapte hij niet dat dit niet kon? Ik wist wat er zou gebeuren als ze ons samen vonden en ik kon het gewoon niet riskeren. Ik had alles wat ik wilde en dat mocht ik niet kwijt raken. Alles, behalve hem. Behalve geluk.
Waarom snapte hij mijn angst niet? Ik kon niet met hem samenzijn want ik kon hem niet verliezen. Hem eerst hebben en dan verliezen zou ik niet overleven. Ik gaf teveel om hem en hij snapte dat niet.
Steeds meer tranen stroomden over mijn wangen terwijl ik met iedere stap weer eens stap verder van hem kwam. Ik wilde zo graag omdraaien en weer in zijn armen wegkruipen maar het kon gewoon niet. Het zou nooit kunnen, niet in deze wereld.
Het was een dag als alle anderen toen wij elkaar ontmoetten. Ik deed precies wat mijn ouders wilden en zorgde ervoor dat ik net zoals iedereen bij het gamecentrum was. Het hoorde zo en ons gezin was een perfect gezin dus ik moest daar zijn. Zelfs als ik me zou willen verzetten, zou ik het niet gedaan hebben. De straffen voor anders zijn waren te zwaar.
Ik was net begonnen met een nieuwe game toen ik een stem naast me hoorde. "Probeer het eens met het magische touw," klonk er een stem. Het werkte. Ik draaide me om om mijn tipgever te bedanken en dat was het moment dat ik jou zag. Je stond verderop met je nepleren jack en je afgetrapte gympen. Alles ademde gevaar en rebellie uit en misschien trok dat me aan. Voor even geen regels en verboden. Gewoon even helemaal kunnen zijn wie ik was, zelfs als het niet de juiste manier van handelen was. Mijn tipgever was ik vergeten, ik kon alleen nog maar denken aan jou. Ik moest je leren kennen. Waarom? Ik had geen idee. Ik had geen ervaring met liefde en ik kon niet besmet zijn door de liefde, dus het was iets anders. Dat moest wel.
"Ik houd van je." Zijn woorden achtervolgden me met iedere stap die ik zette. Ik zag de pijn weer in zijn ogen. Pijn die ik had veroorzaakt met mijn angst en ik wist het. Het was allemaal mijn schuld. Ja, liefde vernietigde, zelfs nu ik zo mijn best deed om de liefde niet te laten bestaan. Ze hadden gelijk gehad al die jaren. Liefde was iets verschrikkelijks.
We raakten aan de praat, voelden het verlangen in onze lichamen, maar we gaven niet toe. Het was verkeerd, verboden. Was dit niet waar we al jaren voor werden gewaarschuwd? 'Liefde vernietigd,' werd er toch gezegd? Maar hoe kon iets dat zo vernietigend was, zo goed voelen? Nee, dit kon die ziekte niet zijn. Dit was gewoon vriendschap. Gewoon vriendschap.
Het verlangen werd diep weggestopt en we gingen verder, tenminste dat was wat ik mezelf vertelde. Alleen maar vrienden die vriendendingen deden. Natuurlijk keken we samen film, praatten we uren en wandelden we samen door het park, dat was nu eenmaal wat vrienden deden. Dit was niks meer dan dat, dit was gewoon vriendschap.
Ik herinner me één moment nog in het bijzonder. Het was de dag dat mijn oma precies een jaar geleden was overleden. Het was een dag vol tranen en vol steun van vrienden, één vriend in het bijzonder.
Hij kwam meteen toen ik hem belde. Zonder vragen stond hij al te wachten in ons park. Toen hij de tranen op mijn wangen zag, sloeg hij zijn armen om me heen. Dat was het eerste lichamelijke contact dat we ooit hadden, op een paar kleine plagerige duwtjes na. Het voelde goed om zo dicht bij hem te staan, zijn geur te ruiken en zijn hartslag tegen mijn lichaam te voelen. Ik wilde dat het voor eeuwig zo kon blijven, maar dat kon natuurlijk niet. Ooit zouden we weer gescheiden worden en dat wist hij ook. Hij wist ook dat dit geen optie was en dat we slechts vrienden konden zijn. Ik wilde dit moment zo lang mogelijk rekken, maar we hadden toeschouwers en het was niet veilig om dit te doen.
Hij en ik, we zouden nooit samen kunnen zijn en dat deed pijn. Het voelde alsof er een gat in mijn borstkas zat ter hoogte van mijn hart. Deze ziekte maakte me kapot. Híj maakte me kapot. Al die kleine gebaren, die gefluisterde woorden, ze maakten me gek. Het voelde goed en dat kon niet. Zelfs nu ik hem pijn had gedaan en van hem vluchtte, zorgden de herinneringen ervoor dat er een warm gevoel vanbinnen kwam, al deed het deze keer ook pijn. Dat warme gevoel kon niet en zou er niet meer komen dankzij mijzelf, dus ik mocht het niet koesteren. Ik mocht het niet meer voelen, maar mijn gevoel had anders gekozen.
Hij liet me los, veel te laat, maar voor mij veel te snel. Zijn geur bleef nog even hangen en de herinnering van zijn aanraking brandde op mijn huid. Ik kon precies voelen waar hij me geraakt had, maar moest doen alsof het niks was. Er was te veel publiek om toe te geven. We zouden ontdekt worden en dat mocht niet gebeuren. Niet als ik wilde dat hij veilig was en dat was het enige wat ik wilde. Het leven was niet zoals alle games die ik gedaan had om maar normaal te zijn. Ditmaal was er echt gevaar en zou ik niet weer opnieuw kunnen beginnen als het mis ging. De realiteit was hard en vooral gevaarlijk en juist daarom kon ik niet bij hem zijn.
Een zachte aanraking liep me halt houden. Het was niet dwingend geweest, het was zelfs nauwelijks te voelen, maar ik kon het voelen. Ik wist dat hij het was en ik wist dat het niet kon. Hij was me achterna gegaan en ik hield ervan dat hij dat deed. Toch kon het niet deze keer. Ik wilde hem geen pijn doen. Iedere keer dat ik hem zo moest achterlaten, brak ook een stukje van mijn hart. Nog even en ik bestond alleen nog maar uit kleine brokstukjes.
Toch liet ik hem me in zijn armen nemen. Ik had hem pijn gedaan, hij deed mij pijn, maar het voelde zo goed. Opnieuw voelde ik me alsof ik alles aankon, zelfs als ik dat niet kon. Nog steeds kon ik die woorden niet uitspreken. Hoe hard ik ook probeerde, ik kon het gewoon niet.
"Ik wilde dat we voor eeuwig samen konden zijn," fluisterde hij zacht. De tranen brandden in mijn ogen. "Ik ook," bracht ik uit. "Maar het kan niet." Het was waar. Wat we ook wilden, het kon niet. Misschien zou er een geest uit een fles komen die ons samen zou kunnen brengen. Misschien kon je echt wensen bij een vallende ster. Het zou toch niet werken, dat wist ik. Geesten bestonden niet en vallende sterren waren allang uitgedoofd voordat wij ze zouden zien, net zoals onze hoop zou uitdoven.
Hij stak zijn hand in zijn zak en toen hij hem er weer uit haalde, zat er een blauwe steen in. Uit de steen zelf leek licht te komen en ik zag blauwe adertjes lopen. Wat voor steen het was, wist ik niet, maar dat maakte niet uit.
"Ik heb deze steen gekregen toen mijn opa overleed, zodat ik er steun uit kon halen," zei hij zacht. Ik keek ademloos toe hoe hij de steen door zijn handen bewoog.
"Mag ik het ook eens vasthouden?" vroeg ik. Het voelde haast als heiligschennis om het zelfs maar te vragen. Als antwoord pakte hij mijn hand vast en legde plechtig de steen in mijn handpalm.
"Je mag hem zelfs hebben. Je hebt de steun harder nodig dan ik en nu kan je iedere keer dat je hem ziet aan mij denken, zodat je weet dat ik je zal steunen."
Hij liet me weer los.
"Ik kan niet eeuwig op je wachten," zei hij. Ik hoorde de tranen in zijn stem. "Ik weet het." Ik wist het ook echt. Hij kon niet wachten en ik kon niet bij hem zijn. Hij zou uiteindelijk vertrekken en dat moment was nu.
"Sorry," zei hij en ik wist dat de tranen ook op zijn wangen stonden. Ik kon het echter niet zien, hij had zich al omgedraaid en liep langzaam weg. Ik had gehoopt dat het anders zou gaan, maar het kon niet zo zijn, want wonderen bestonden niet. Niet in mijn wereld in elk geval.
Hij verdween langzaam uit mijn zicht en ik wist dat ik niet meer zou moeten kijken. Het was over tussen ze. Ik houd van je, klonk het door mijn hoofd. Het had zo goed geklonken en tegelijk zo verkeerd. Ik hield ervan hoe hij me liet voelen, maar dat was nu verleden tijd.
Automatisch ging mijn hand naar mijn broekzak om het koele oppervlak van de blauwe steen aan te raken. Het had me altijd steun gegeven, omdat ik wist dat die steen hem vertegenwoordigde. Zelfs nu gaf hij nog steun. Wat een ironie, hij steunt mij terwijl hij de reden is waarom ik steun en troost nodig heb. Ik had hem laten gaan, de grootste fout in mijn leven en dat moest ik nu betreuren. Hij zou me niet meer troosten, nooit meer.
Ik houd van je, bleef zijn stem klinken. "Houd op," fluisterde ik. Ik wilde niet horen wat voor een fout ik had gemaakt. Ja, dit was een fout. Ik had hem nooit moeten laten gaan.
Ik houd van je. Mijn stem sloeg over terwijl ik antwoordde. "Ik ook van jou."
Er zijn nog geen reacties.