Hoofdstuk 22
Na ruim een uur op het strand gewacht te hebben, wist Karina wel dat er iets goed mis was. Alleen al de manier waarop de Reiger binnen was gekomen en hoe het nu al een hele tijd uitgestorven op het strand lag, was genoeg om haar dat duidelijk te maken. Tel daar het moedersinstinct bij op en de uitkomst is zorgen. Zorgen en angst. Ze was zo gespannen dat ze niet eens doorhad dat ze verkleumd raakte van de kou. Het was al een tijdje regenachtig en koud weer geweest; er zou binnenkort vast een storm komen. Het kon haar eerlijk gezegd niet schelen. Er mochten zoveel stormen langskomen als de goden wilden, als er maar niks met haar kleine jongen gebeurde. Hij was inmiddels niet zo klein meer, dat wist ze best, maar hij zou altijd haar zoon blijven. En die wilde ze niet kwijtraken.
Haar hart maakte een sprongetje zodra ze beweging zag bij het scheepje; de bemanningsleden sprongen een voor een op het strand. Ze herkende Jesper, Stefan, de tweeling, Lydia met een kind in haar armen, Ingvar… Wacht, wat? Lydia met een kind in haar armen?! Een blijde gil klonk van verderop tussen de toeschouwers.
“Evanlyn!” riep degene die ze nu herkende als Cassandra. Zij en Arnaut stoven naar voren. Lydia zette het kleine meisje, dat dan wel Evanlyn moest zijn, lachend op de grond, waarna ze toekeek hoe ze naar haar ouders rende. Haar kleine beentjes droegen haar zo snel als ze kon over het strand heen.
“Mama! Papa!” riep ze verrukt uit en stortte zich vervolgens in haar moeders armen. Arnaut sloeg zijn armen om hen heen en even leek er niets anders te bestaan dan de hereniging van die kleine familie.
Karina voelde een steek in haar hart: zij zou nooit meer zo’n hereniging hebben, niet helemaal. Mikkel zou nooit meer terug komen.
“Maar waar is Will?” hoorde ze Arnaut aan het peutertje vragen. Zij wees vaag in de richting van het schip bij wijze van antwoord.
“Willie is bij Hallie,” antwoordde ze ernstig. Karina glimlachte onwillekeurig, maar voelde zich toen gedwongen weer naar het schip te kijken, aangezien Stig en Edvin het schip afkwamen. Ze schrok van hoe ze eruit zagen: ze zaten onder een rode substantie. Bloed. Het werd op slag weer doodstil in de haven. Ook Thorn sprong nu op het strand, eveneens met bloed op zijn toch al niet al te schone kleren. Karina’s hart ging als een razende tekeer. Wat was er aan de hand?! Waarom was ‘Willie’ bij ‘Hallie’?!
Thorn draaide zich om, om vervolgens iemand anders van het schip af te helpen. Een vage gestalte hielp hem vanaf het schip. Zodra de drie allemaal op het strand stonden, hapten alle toeschouwers naar adem: degene die van het schip af geholpen moest worden was niemand minder dan Hal. Hij hing slap tussen Thorn en de jongeman aan de andere kant van hem in. Karina gilde. Hal’s kleren waren doorweekt met bloed. Zijn bloed.
Will, met zijn arm om Hal heen geslagen, klaar om professionele hulp te zoeken, keek op toen hij gegil hoorde. Een vrouw kwam met een van afschuw vervulde uitdrukking op haar gezicht op het kleine groepje af gestormd. Hal zweefde nog steeds of het randje tussen bewustzijn en bewusteloosheid; van hem kreeg de verschijning van de vrouw geen reactie. Thorn daarentegen mompelde iets vaags, als: “Dat is Hal’s moeder.” Will wierp haar een kritische blik toe en zag inderdaad de uiterlijke overeenkomsten met Hal. Hij slikte. Hoe zou hij haar uit moeten leggen wat er met Hal gebeurd was?
Hij dacht terug aan dat moment, nog maar kort geleden, maar toch al zo ver weg. Niet lang nadat Edvin iedereen had weggestuurd, had hij Will en Thorn weer teruggeroepen. Hij had hen aangekeken met een wanhopige blik, en Will wist op dat moment dat het einde nabij was. Hal had al bijna geen kans gehad. Maar toen… Hij zuchtte. Het had geen zin meer gehad. Het maakte hem verdrietig. Maar in hun wanhoop waren ze toch nog met een idee opgekomen. Een krankzinnig idee, maar ze moesten toch iets.
“Denk je dat het zal werken?” had Thorn gespannen gevraagd. Will schokschouderde.
“Ik weet het niet!” had hij gefrustreerd uit geroepen, met overslaande stem. Hij had er een hekel aan zich machteloos te voelen.
“Hebben we eigenlijk wel een keus?” vroeg Edvin zachtjes, wat hem vragende blikken opleverde van de andere twee. Will was degene die het besluit had genomen.
“Doe het,” had hij gezegd. Ondertussen zijn eigen herinneringen eraan verdringend.
Edvin was met het blijkbaar ingewikkelde proces begonnen en Thorn en Will, die niet bijster veel meer te doen hadden, keerden zich weer van hem af. Niet veel later had Edvin zijn uitroep van verbijstering gedaan, opnieuw alle aandacht op de gewonde skirl vestigend. “Het werkt!” vervolgde hij met schrille stem. Thorn stond in een flits naast hen.
“Niet te geloven,” had hij vol heilig ontzag gemompeld. Will glimlachte trillerig. Dit zou alles goedmaken.
Terug in het heden had de vrouw die Hal’s moeder bleek te zijn, zijn hoofd in haar handen genomen. Ze prevelde onsamenhangende zinnetjes, op het randje van hysterie. Will kon het haar niet kwalijk nemen. Hij had zelf dan wel geen kind, maar hij zou niemand om wie hij gaf in deze staat voor hem willen zien staan. Een zacht geroezemoes ging door de menigte die, zo merkte Will nu op, zich op de kade had verzameld. Een man in een wit jasje kwam aangerend, en zelfs van grote afstand kon Will zien dat het een dokter was. Opgelucht ontspande hij zich, voor het eerst die dag, helemaal.
Met lichte drang haalde de dokter Hal’s moeder aan de kant, onder het voorwendsel hem te willen helpen. De arme vrouw stond te trillen op haar benen, tranen oncontroleerbaar over haar gezicht rollend. De dokter vroeg Edvin naar een verslag van de medische behandelingen die Hal al had gehad, waarop hij gedwee uitlegde welke methodes hij had gebruikt. Van het opereren, tot het stelpen van bloed, tot het toedienen van warmkruid, dat zijn laatste wanhopige poging was geweest. Het was gekkenwerk geweest, maar wonder boven wonder had het gewerkt. Geen van beiden konden ze het verklaren, maar Hal leefde, en dat was alles wat telde.
Ook Edvin zag er met de minuut meer afgepeigerd uit. Hij was ook toe aan zijn welverdiende rust. Al had Will een donkerbruin vermoeden dat hij niet zou kunnen slapen totdat Hal’s toestand stabiel was. Toen hij erover nadacht, realiseerde hij zich dat dat voor hem waarschijnlijk ook gold. Hal werd met spoed naar ergens in het centrum van Hallasholm gebracht, Thorn, Will en Hal’s moeder gedrieën achterlatend bij het schip.
“Wat is er gebeurd?” vroeg de Aralueense vrouw. Thorn keek weifelend naar Will, niet wetende hoe hij het zou moeten uitleggen.
Met zachte stem nam Will het woord, met de intentie beetje bij beetje te vertellen wat er tijdens de reis vanuit Araluen gebeurd was. Hij had echter nog geen woord gesproken of hij werd door een onverwachte kracht bijna omver geworpen. Hij wist nog net zijn evenwicht te bewaren en keek verschrikt opzij. Het was Alyss. Een onbeschrijflijk groot pak zorgen gleed van zijn schouders af. Hij sloeg zijn armen om haar heen, en even stonden ze daar zo, elkaar stevig omhelzend, zonder iets te zeggen.
“Ik heb je zo gemist,” fluisterde Will toen in haar oor, zich toen pas realiserend dat hij haar duizendmaal meer gemist had dan hij eerder had gedacht. Dit besef bezorgde hem een brok in zijn keel en hij begroef zijn glimlach in haar haar.
De wereld leek even op te houden te bestaan. Tenminste, totdat hij iets in zijn been voelde porren. Met tegenzin maakte hij zich van zijn vrouw los, om Evanlyn zijn aandacht te zien vragen.
“Wordt Hallie nu weer beter?” vroeg ze nieuwsgierig, haar hoofdje schuin houdend. Will grinnikte.
“Dat is uiteraard wel de bedoeling,” liet hij haar weten. Ze grijnsde en draaide zich weer om naar haar ouders, om trots haar nieuw verkregen informatie met hen te delen. Thorn was ondertussen al begonnen hakkelend verslag te doen aan Hal’s moeder, die er met de seconde meer verafschuwd uit begon te zien. Ook Thorn had er moeite mee, vooral met het meest recente gedeelte, over de gewonde Hal…
De inwoners van het havenstadje waren ook uit op informatie, en langzaam maar zeker drong de menigte zich steeds verder naar voren, proberend te profiteren van Thorn’s verhaal. De Reigers, en Arnaut, Cassandra en Evanlyn, sloten zich weer aan bij het kleine groepje naast het schip. De chaos werd steeds groter. Will bemerkte dat dit niet veel langer zo door kon gaan. Thorn en Hal’s moeder, van wie hij inmiddels had begrepen dat haar naam Karina was, konden deze druk mentaal gewoon niet aan. Will realiseerde zich niet dat hij zelf ook behoefte had aan rust.
Voor iemand echter iets kon doen aan de chaos, werd er een alarmbel geluid. Dit was de druppel die de emmer deed overlopen: de verzamelde menigte verspreidde zich als een razende, terwijl iedereen zo goed en zo kwaad als het ging terug naar huis probeerde te komen. Will en zijn Aralueense vrienden keken verwilderd om zich heen, geen idee hebbend wat het alarm betekende. Als uit het niets kwam Erak op hen afgebeend.
“Wat is er nu weer aan de hand?!” riep Will uit, tot zijn afschuw met een piepstemmetje. Niemand lette er echter op, gelukkig voor hem.
“Vijanden gespot,” bromde de oberjarl grimmig. “Van onze vrienden uit Picta.” Will staarde hem met open mond aan. Dat was onmogelijk! Ze hadden hun achtervolgers uitgeschakeld!
Geïrriteerd vloekte hij. Niets was onmogelijk in deze oorlog, zo had gebleken.
“Maar… Wat komen ze doen?” vroeg hij zwakjes, hopend dat hij snel wakker zou worden uit deze nachtmerrie. In plaats van te antwoorden, gebaarde Erak naar de open zee.
“Kijk zelf maar.”
En Will keek. Wat hij zag was een reusachtig schip, klaarblijkelijk ingesteld op een gevecht, met ruimte voor een paar honderd man. Eén van de zeilen hing er slap en gescheurd bij, maar dat weerhield de Scoti er niet van recht op de haven van Hallasholm af te varen. Aan de mast wapperde een witte vlag.
“Ze willen praten onder een witte vlag,” stelde Will fronsend vast. “Waarom zouden ze willen praten? Na alles wat ze Araluen hebben aangedaan…” Zijn stem stierf weg.
“Er is maar één manier om daar achter te komen,” antwoordde Arnaut grimmig. De twee keken elkaar aan en zagen hun eigen gedachten weerspiegeld in elkaars ogen; ze wilden beiden een einde maken aan de oorlog. Goedschiks, of kwaadschiks.
Reageer (1)
Wow! prachtig stuk! pleasse schrijf verder, je schrijft geweldig!
8 jaar geleden