Halt verveelde zich. Er was geen andere manier om het te beschrijven. En wanneer een jager zich verveelt, moet je oppassen. Vooral als je degene bent die die jager heeft ‘opgesloten’. Halt verzon allerlei grappige kleine plannetjes om Evan voor gek te zetten voor zijn bemanning. Uiteraard was de helft onuitvoerbaar, maar het denken was toch tijdverdrijf. En tijd had Halt genoeg, nu hij vastzat op dit schip. Het was hem opgevallen dat hij minder last had van zeeziekte wanneer hij met iets bezig was, wat hem ertoe zette niet op te houden, maar steeds ingenieuzere, maar ook waanzinnige plannen te maken.
Een deel van het plan dat hij besloot om wel uit te gaan voeren, bestond uit zwijgen. Hij zou geen woord zeggen, tegen wie dan ook aan boord. Twee keer per dag kwamen er kokshulpjes naar hem toe om hem zijn maaltijden te brengen. Het stelde niet veel voor, maar hij stelde het wel op prijs dat hij niet werd vergeten. Het zou nu jammer zijn als hij door honger omkwam, net nu hij onderweg was naar Skandia. Een uur nadat de eerste maaltijd van de dag bij hem werd gebracht, raapte hij zijn spullen op en verliet het ruim.
Op zijn gemak slenterde hij over de verschillende lagen dekken heen naar de open lucht. Het duurde even voor het eerste bemanningslid hem opmerkte. Hij keek even verbijsterd naar de grijsgroene gestalte, om zich vervolgens naar een collega om te draaien. Hij stootte een paar zinnen uit in de vreemde taal die de Scoti eigen waren, wijzend naar Halt. Met z’n tweeën volgden de mannen Halt met hun ogen, terwijl hij hen passeerde. Ze deden echter niets. Prima, dacht Halt. Dan doe ik jullie ook niets. Een tijdje liep hij zo door, genietend van de frisse zeelucht, die een hele verbetering was na een paar dagen in het muffe ruim. Dat, en het feit dat hij amper last had van zeeziekte, doordat dit schip zo uitzonderlijk groot was, maakte hem opgewekt. Bijna vrolijk liep hij verder in de richting van het midden van het schip.
Een gigantisch groot zeil nam een groot deel boven het dek in beslag daar. Dit was het belangrijkste zeil van het schip, dat de meeste wind ving. Aan de mast boven dit zeil pronkte een vlag met het koninklijke wapen van de Scoti erop. Halt besefte dat dit nog wel eens interessant kon gaan worden. Hij schudde zijn boog van zijn schouder af en legde langzaam een pijl aan. Een paar seconden later knapte het touw waarmee het wapen vastzat, waardoor het naar beneden gezeild kwam. Halt grinnikte om zijn eigen inwendige woordgrapje.
Alsof er niets gebeurd was, liep hij weer verder. Even later klonken er onthutste uitroepen van de Scoti die het gevallen wapen ontdekt hadden over het dek. Een eind verderop was een bijna net zo belangrijk zeil opgesteld. Opnieuw legde Halt een pijl aan. Zodra hij verder liep, sierde een mooi, groot gat het zeil, dat onmiddellijk slap ging hangen. Een bemanningslid dat toevallig getuige was van deze actie, kwam woedend op hem afgestormd. Zonder al te veel moeite rekende Halt met hem af. Hij vermoordde hem niet, dat ging hem net ietsje te ver. Als hij dat wel zou doen, zouden er niet veel bemanningsleden over blijven, en dan zou hij nooit in Skandia aankomen. En dat was uiteraard niet de bedoeling…
Iedereen die Halt in de weg liep, werd gewoon onschadelijk gemaakt. Bijvoorbeeld door buiten bewustzijn geslagen te worden. Dat was natuurlijk altijd leuk. Hij had alleen geen zin om onschuldigen te raken, daarom viel hij alleen aan, wanneer hij aangevallen werd. Hij ging nog een tijdje zo door, hier en daar touwen en zeilen stuk makend, en wanneer nodig zichzelf verdedigend. Uiteindelijk werd de ravage gerapporteerd, en werd hij weer gevangen genomen en teruggebracht naar de ruimte vol wijnvaten. De Scoti volgden dezelfde routine als de eerste twee keren: zijn handen werden vastgebonden, zijn wapens werden een eindje verderop neergelegd en een extra touw zou hem op zijn plaats moeten houden.
Halt had inmiddels wel door dat de Scoti niet al te snugger waren, maar deze actie spande toch echt de kroon: hij was al twee keer ontsnapt. Hadden ze dan echt niet door dat hun methodes niet werkten?! Hij schudde teleurgesteld zijn hoofd. Hij had toch wat meer uitdaging verwacht.
Nog geen uur later, herhaalde hij zijn acties.
Op datzelfde moment probeerde Evan de koning ervan te overtuigen dat ze Skandia niet aan moesten vallen. Dat had nooit tot zijn plan behoord. Hij moest en zou Halt zijn verdiende loon geven, en waar kon dat beter dan in Skandia? Eerst zou Halt’s hoop oplaaien, omdat hij zelf ook naar Skandia toe wilde, en vervolgens zou hij verpletterd worden. Evan zou alles van hem afnemen, zodat die verdomde jager eens zou voelen hoe dat was. Hoe Evan zich de afgelopen 28 jaar had gevoeld.
Maar nu wilde de koning de Skandiërs aanvallen, opdat zij hem het schild van zijn zoon terug zouden geven. Uiteraard hadden de Skandiërs dat schild helemaal niet. Het stond verborgen in een van Evan’s privé opslagruimtes. Hij snapte sowieso al niet wat Scoti met schilden hadden. Die dingen waren er om je tegen wapens te beschermen, niet om meer om te geven dan om de eigenaar; om de een of andere reden, was de koning altijd naar dat schild opzoek gegaan, en niet naar de zogenaamde rebellen die zijn zoon ontvoerd zouden hebben. Evan kon er geen begrip voor opbrengen, maar dat was op het moment niet zijn belangrijkste prioriteit.
“Majesteit, als we nu aanvallen, zullen we zwaar in de minderheid zijn! U kent de reputatie van de Skandiërs. Dat winnen we nooit! Dan zult u nooit het schild van uw zoon terugzien,” probeerde hij. “We zullen het op een meer diplomatieke wijze moeten en dat kan ik het beste voor…” De koning sloeg woest met zijn vuist op tafel.
“Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen?! Met die barbaren valt niet te praten!” riep hij uit. “Ze kennen geen eer, laat staan diplomatie! Waarom zouden ze anders het schild hebben gestolen? Ze hebben mijn vrouw waarschijnlijk ook ontvoerd, zo niet erger! En jij wilt met hen praten?! Wat voor idioot ben jij?!”
Evan sloot zijn ogen een moment, en haalde diep adem. Het kostte hem verschrikkelijk veel moeite om zijn zelfbeheersing te behouden en niet ook te gaan schreeuwen. Hij dacht aan de koningin, die jaren geleden met de noorderzon was vertrokken. Waarschijnlijk was ze het gewoon zat om constant rond gecommandeerd te worden. Met haar verdwijning had hij niets te maken gehad. Maar nu dacht de koning blijkbaar dat de schuld bij de inwoners van Skandia lag. Dit kon nog wel eens uit de hand gaan lopen. Gelukkig was de koning nogal oppervlakkig. Hij had het vaak niet door wanneer Evan hem van zijn wilde theorieën probeerde af te leiden. Dat kwam ook nu weer goed van pas.
“Majesteit, dat zijn juist redenen waarom u niet aan moet vallen! Dat zullen ze opvatten als een teken om terug te slaan. Dan zullen ze alles wat u lief is en waar ze hun handen op kunnen leggen vernietigen!” legde hij kalm uit. Tenminste, hij leek kalm. Van binnen hoopte hij vurig dat de koning dit zou slikken. Even bleef het stil.
“Goed. We zullen niet meteen aanvallen,” zei hij toen verslagen, onderuit zakkend op zijn stoel. Evan kon wel dansen. Dit was geweldig! Uiteraard liet hij niets aan de koning merken. “Laat me nu alleen. Ik moet beslissen wat we wel gaan doen.”
Evan maakte een buiging en verliet de vergaderruimte, inwendig vloekend. Dit kon nog eens een lange reis worden…
“Meneer!” riep een bemanningslid. Evan keek om. Het was zo te zien iemand die net zijn carrière als zeeman begonnen was. Hij was nog amper volwassen en zag er duidelijk tegenop om Evan aan te spreken.
“Wat?” vroeg hij kortaf. De discussie met de koning had hem op zijn zenuwen gewerkt. Hij had geen zin om al te veel moeite te besteden aan de knaap die voor hem stond.
“De, uh, gevangene blijft maar ontsnappen, meneer!” stotterde hij, zijn schoenen bestuderend.
“Ook dat nog,” gromde Evan vermoeid. “Zet hem beter vast dan! Het is niet alsof hij iets kan doen.” Hij draaide zich weer om en maakte aanstalten verder te lopen.
“Maar, uh, meneer!” riep de jongeman nog een keer. Evan draaide zich langzaam weer om. De jongen had een knalrood hoofd en durfde hem bijna niet aan te kijken. “Dat is niet alles. Hij, uh, hij, nou ja, kijk daar maar bijvoorbeeld.” Evan rolde met zijn ogen, maar volgde toch de trillende vinger die omhoog wees.
De vloek die Evan toen uitte, wordt hier niet herhaald, wegens ongepastheid. Het hoofdzeil lag aan flarden, enkele losse touwen eromheen bungelend. Het was wel duidelijk welke gevangene dit op zijn geweten had. Ten eerste had Evan er maar één: Halt. Ten tweede was er maar één aan boord die had kunnen doen wat er gebeurd was: met pijlen waren er scheuren in het zeil gecreëerd. Dat zei op zich al genoeg. Ook vormden de scheuren een gigantische H.
“Halt,” gromde Evan venijnig. “Ik krijg jou nog wel, al is dat het laatste wat ik doe.”
Arnaut schopte verveeld wat zand heen en weer. Ze stonden nu al drie kwartier te wachten. Hij vroeg zich af waarom er niet gewoon iemand naar dat schip toe liep om te vragen wat er aan de hand was. Wat hem betreft was dat de meest logische oplossing. Maar ja, dat zou zijn ridder-brein wel zijn. Wat hij nog vreemder vond, was dat er niemand vertrok. Iedereen bleef in stilte staan wachten op het roerloze scheepje, in de kou, zonder eten. Dat was misschien nog wel het ergste. Zijn maag rommelde ondertussen bijna non-stop.
Op een gegeven moment porde Cassandra hem in zijn zij.
“Houd eens op met dat gerommel jij! Nog even, en iedereen denkt dat er onweer aan komt!” fluisterde ze lachend. Arnaut grinnikte.
“Misschien gaan ze dan eindelijk naar huis,” fluisterde hij terug. Hij sloeg zijn arm om haar heen en probeerde voor de zoveelste keer dat uur te zien wat er aan boord gebeurde. Het vervelendste was dat hij niet wist of zijn vriend en dochtertje aan boord waren. Als hij zekerheid zou hebben gehad, was het wachten lang niet zo inspannend geweest. Hij hoopte dat het snel voorbij zou zijn.
Een paar minuten later voelde hij een tikje op zijn schouder.
“Wat is er aan de hand?” vroeg Eden, die samen met Celia naast hen kwam staan. “Is er iemand dood? Het is zo stil.” Arnaut fronste.
“Laten we hopen van niet. Dit is het schip van die Hal,” antwoordde hij. Eden keek hem even aan, toen realiseerde hij zich waar Arnaut het over had.
“Oh, de zoon van Karina,” zei hij.
“Precies. En zoals Erak al zei, ik zou haar niet graag vertellen dat er iets mis is met haar zoon.” Eden knikte langzaam.
“Gelukkig staat zij verderop ook te kijken en hoeft niemand het haar te vertellen,” merkte hij op. Arnaut keek op en zag haar inderdaad staan, met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht.
“Ik weet niet of we daar nou wel zo blij om kunnen zijn. Laten we maar hopen dat het allemaal loos alarm is.”
Arnaut had geen idee hoe fout hij met die gedachte zat.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen