Will keek als versteend toe hoe Hal langzaam van de reling afzakte. Thorn ving hem op, om hem vervolgens onhandig overeind te houden om geen extra druk op de wond die nu op Hal’s buik pronkte te leggen. Edvin liet het roer voor wat het was en sprintte op hen af. Hij had een nietszeggende uitdrukking op zijn gezicht, die Will inmiddels herkende als zijn professionele helersuitdrukking. Hij brak de schacht van de speer af aan de kant van Hal’s rug, met één simpele beweging, en vrijwel zonder splinters vrij te laten komen. Hal leek het niet te merken. Hij staarde met een ietwat verontruste uitdrukking naar de bebloede pijlpunt die uit hem stak, alsof hij zich afvroeg wat die daar deed.
Thorn liet hem langzaam op het dek zakken en liet zijn hoofd op zijn schoot rusten.
“Nee, niet jij. Niet zo. Niet nu. Waarom? Niet zo. Niet hetzelfde als…” mompelde hij, zachtjes heen en weer wiegend. De uitdrukking op zijn gezicht was verschrikkelijk. Verwoest. Waanzinnig. Gekenmerkt door oud en nieuw verdriet. Radeloos.
Will stond verbouwereerd toe te kijken. Hoe kon dit zijn gebeurd? Alles leek net goed te komen. En waarom moest die speer nou juist zo’n kritiek punt raken? Het was lang niet zo erg geweest als alleen zijn been was geraakt! Hij wist dat het geen zin had om ‘wat als’ vragen te gaan stellen, maar hij was in de paar weken dat hij met de jonge Skandiërs optrok behoorlijk op hen gesteld geraakt. Hij besefte dat hij, als hij dat had gekund, Hal had afgeschermd voor dat langwerpige wapen. Een intense haat jegens Scoti drong zich aan hem op. Hij was al behoorlijk geïrriteerd en geschokt door de inwoners van Picta, maar nu…
Terug in de realiteit, besefte hij dat het een chaos was op het schip. Thorn was hysterisch aan het worden, en de meeste Reigers hadden zich om hun skirl heen verzameld, wat Edvin duidelijk op zijn zenuwen werkte. Will besloot dat dit moest veranderen, wilden ze Hal een kans geven.
“Luister goed, allemaal!” riep hij uit. Tot zijn opluchting sloeg zijn stem niet over en kreeg hij meteen de aandacht. De Reigers keken hem wanhopig aan, als om hem te vragen of hij met zijn ‘jagersmagie’ dit alles goed kon maken. Hij haalde diep adem alvorens verder te gaan: “Hal is gewond,” constateerde hij, wat hem een aantal woedende blikken opleverde, “wat betekent dat hij hulp nodig heeft. Hier aan boord is Edvin degene die dat kan geven, dus geef hem een beetje de ruimte!” Edvin wierp hem een dankbare blik toe, en ging vervolgens verder met wat hij dan ook aan het doen was. De anderen stapten schuldbewust achteruit. “We kunnen Hal echter nog meer hulp geven, door te maken dat we naar Skandia komen, en daar een professionele dokter te halen.” Een aantal van de luisteraars knikte, en verscheidenen kregen hoopvolle uitdrukkingen op hun gezicht. Niemand deed echter iets. “Waar wachten jullie op? Stig, jij bent de enige beschikbare kandidaat om het roer te bedienen. Ulf, Wulf, de laatste tijd heb ik jullie de zeilen zien bedienen. En de rest, gooi de overige Scoti overboord, en zorg dat die roeispanen bemand worden! Hoe eerder we in Hallasholm aankomen, hoe beter!”
Stig maakte dat hij bij het roer kwam, en riep ietwat trillerig naar de tweeling hoe hij de zeilen wilde hebben. Zij kwamen ook in beweging en langzaam hervatte het schip zijn weg naar de thuishaven. Will hielp met het overboord gooien van de achtergebleven Scoti, wat hem en de anderen wat afleiding gaf, ook al was het nogal weerzinwekkend. Zodra dat klusje geklaard was, keek hij naar de horizon. Het zou nog een paar uur duren voor ze arriveerden. Kritieke uren, die ze niet hadden. Ze moesten Hal nu helpen.
Hal staarde omhoog naar de strakblauwe lucht. Er tintelde iets bij zijn buik, maar hij kon niet zeggen wat het was. Al het gevoel leek uit zijn lichaam te zijn gezogen. Hij wist best wat er gebeurd was, en ook dat Edvin hem probeerde te helpen. Uiteraard wisten ze allebei dat het niet veel zin meer had. Hal kreeg de neiging zijn ogen dicht te doen. Hij voelde zich zo vredig, zo slaperig…
“Hal, houd je ogen open,” beval een stem. Hal fronste licht. Maar hij wilde zijn ogen niet open houden! “Houd je ogen open, Hal,” herhaalde de stem. Er klonk iets door in die stem wat ervoor zorgde dat hij gehoorzaamde. Er klonk een vaag gemompel om hem heen. Waren ze nog aan het proberen hem te helpen? Maar… waarom? Zo belangrijk was hij toch niet? Er waren genoeg veelbelovende skirls in Skandia. En… Wacht, wat? Nee, dacht Hal, het is nog niet voorbij!
Hij vocht tegen de slaperigheid, tegen de drang om zijn ogen te sluiten. Hij richtte zijn blik op waar de stemmen vandaan kwamen. Vaag herkende hij Thorn, en Edvin. Ook Will was er, diep in gesprek met de heler. Thorn keek hem wanhopig aan.
“Nee, dit kan niet. Niet zo. Niet jij. Niet hetzelfde als… als híj,” mompelde Thorn. Hal merkte verbaasd op dat hij bijna huilde.
“Thorn…” probeerde hij te zeggen. Tot zijn verbazing kraakte zijn stem, en kostte het hem moeite te praten. Hij hoestte even. Thorn’s blik verscherpte zich en kwam weer terug naar het heden. Hal schraapte al zijn wilskracht bij elkaar, om verder te praten. “Thorn. Maak je… maak je geen zorgen.”
Thorn keek hem nietszeggend aan. “Als… als ik het niet haal,” ging Hal fronsend verder. Thorn schudde verwoest zijn hoofd.
“Dat gebeurd niet! Nee, dat kan niet, dat mag niet, dat…” riep hij uit. Hal onderbrak hem.
“Thorn. Als… let op… let op de Reigers. Ze… zullen je nodig hebben.” Hij hoestte weer, dit keer langer dan de eerste keer. Zijn zichtveld begon te vervagen.
“Nee! Hal! Zeg dat niet, zeg niet… hetzelfde…” Thorn’s stem sloeg over en zijn lichaam begon te schokken. Hal besefte verbaasd dat de grote Skandiër huilde. Om hem. Toen drong het tot hem door dat hem hetzelfde was overkomen als zijn vader. Hij was ook doorboord door een speer. Dit alles herinnerde Thorn aan de dood van Mikkel. Dit maakte Hal kwaad. Nee, stomme Scoti, het gaat jullie niet lukken! dacht hij. Ik weiger te sterven!
Hij focuste zich, vocht om bij bewustzijn te blijven.
“Thorn,” zei hij weer, dit keer met een veel krachtigere stem. “Ik ben mijn vader niet. Het is nog niet voorbij. Ik ben niet van plan hier en nu dood te gaan!” Hij keek Thorn vastberaden aan. Tot zijn verbazing maakte dit hem aan het lachen.
“Je bent dan misschien niet je vader, maar je bent wel net zo verdraaid koppig!” merkte hij door zijn tranen heen op. Hal grinnikte, wat niet zo’n goed idee was. Hij kromp even ineen, en schonk de geschrokken Thorn een scheve grijns.
Will en Edvin waren geconcentreerd aan het werk. Eén foutje, en alles zou voor niets zijn geweest. Hal’s gesprek met Thorn had de skirl uitgeput, maar het had hem wel doen vechten. Zijn hartslag was zwak, maar wel regelmatig. Hal was in slaap gevallen, nog steeds met een lach op zijn gezicht. Edvin had Thorn de taak gegeven op Hal’s ademhaling te letten. Zolang die goed door bleef gaan, hoefden ze zich daarover in ieder geval geen zorgen te maken.
Uiteindelijk kon Will Edvin niet meer helpen. Het ging nu om een echte operatie, niet meer om onderzoek. En Will was nou eenmaal geen heler. Hij stond op, wierp een laatste bezorgde blik op Hal en liep vervolgens een rondje over het dek. Hij merkte op dat Stefan er erger aan toe was dan hij deed denken. Hij hield de snee in zijn zij angstvallig dichtgeknepen, hopend dat alle medische attentie naar Hal zou gaan. Wat natuurlijk ook zo geweest was. Will vertelde hem dat hij nu behandeld moest worden en bracht Stefan er met lichte drang toe zijn hand weg te halen. Hij kwam er al snel achter dat de wond op zich niet heel ernstig was, alleen bloedde het veel. Een paar minuten later had Will de wond verbonden en kon Stefan uitgeput, maar opgelucht achterover leunen.
De meeste anderen hadden geen wonden waar ze hulp bij nodig hadden, gelukkig. Aan het einde van zijn rondje fronste Will. Hij miste iets… of iemand.
“Evanlyn? Je mag weer tevoorschijn komen, hoor,” riep Will lachend uit, toen hij het meisje nog steeds opgerold in haar schuilplaats spotte. Ze opende één oog, dat hem angstig aanstaarde. Will kon zich wel voor zijn kop slaan. Dit hele gevecht moest haar behoorlijk hebben doen schrikken. Hij stak zijn armen naar haar uit. Binnen enkele seconden had ze zich uit de nauwe ruimte gewurmd, om zich in zijn armen te werpen. Hij trok haar dicht tegen zich aan, wetend dat ze op het punt stond in huilen uit te barsten.
“Rustig maar, kleintje. We zijn er bijna. Het is allemaal voorbij,” mompelde hij, hopend dat hij gelijk had.
Karina haastte zich naar de haven. Erak had een boodschapper gestuurd om haar te zeggen dat er een driehoekig zeil aan de horizon was gespot. Dat deed hij wel vaker, omdat ze vaak zo druk bezig was, dat ze het niet merkte als Hal terug was. Ze was opgelucht dat de Reigers weer veilig thuis zouden komen. Het bericht over de oorlog in Araluen had meer doen schrikken dan ze had laten blijken. Erak had haar later uitgenodigd om ook kennis te maken met de andere gasten uit haar thuisland. Zij hadden haar verteld hoe het precies gegaan was, dat niemand eigenlijk wist hoe het tot oorlog gekomen was en dat de Scoti willekeurig aan het moorden waren geslagen.
Het deed haar goed te weten dat Hal en zijn vrienden uit die gevaarlijke omgeving weg waren. De kade stond al behoorlijk vol toen ze arriveerde. Daar zorgde de nieuwe populariteit die de jongens met het heroveren van de Andomal hadden verworven voor. Iedereen scheen te willen zien hoe deze broederband thuiskwam. Ook al was het na een vakantie. Het vervulde haar met trots, maar irriteerde haar ook. Ze geloofde dat zij en de andere ouders op de eerste plaats zouden komen. Sommigen van hen stonden echter achteraan, omdat ze niet door de menigte heen konden breken. Karina daarentegen liet zich net als de moeder van Stig niet tegenhouden door wat stadsgenoten.
Ze begroetten elkaar vrolijk en wachtten samen af op de komst van hun zoons, na zich naar voren te hebben gewurmd. Karina fronste licht zodra ze zag dat de zeilen gestreken werden en de roeispanen naar buiten kwamen. Hal liet normaal gesproken nooit een kans voorbijgaan om zijn vaardigheden te laten zien en de haven gewoon binnen te zeilen. Ook vermoedde Karina dat hij Erak’s reacties stiekem wel grappig vond. Ze haalde haar schouders op. Misschien was er nu teveel risico dat het niet goed zou gaan. Hal was over het algemeen verstandig genoeg om niet zó roekeloos te doen.
Maar naarmate het scheepje dichterbij kwam, kon ze zijn dat het roeien onregelmatig ging en dat niet hal, maar Stig aan het roer stond – en hij keek niet blij. Zijn moeder wisselde een bezorgde blik uit met Karina. Ze wisten allebei maar al te goed dat dit een slecht voorteken was. De Reiger werd onhandig het aanlegstrand op gestuurd, maar niemand sprong van boord. Het bleef stil aan boord. Langzaam verstomde ook het geluid van de toeschouwers. Iedereen vroeg zich af wat er aan de hand was.
Zonder enige waarschuwing wierp Thorn zich van het schip af. Hij strompelde door het zand, steeds mee vaart makend. Hij rende met een vastberaden uitdrukking op zijn gezicht op de menigte af, die angstvallig ruimte voor hem maakte. Een geschrokken gemompel steeg op. Nog geen minuut later sprintte hij weer terug, een of ander bundeltje in zijn armen. Karina, die hartstikke gespannen was, besloot dat dit raadselachtige gedoe haar te veel werd en beende op hem af. Met tegenzin bleef hij staan.
“Thorn, wat is er aan de hand?” vroeg ze, op een toon die antwoord leek te eisen.
“Geen tijd,” mompelde Thorn en hij rende weer weg. Karina keek hem kwaad en beledigd na. Een verontrust gevoel verspreidde zich door haar lichaam. Thorn zou haar nooit zo laten staan, niet als hij niet anders kon.
Ze zag Arnaut en twee vrouwen – Cassandra en Alyss, als ze het zich goed herinnerde – een eindje verderop staan. Zij hadden waarschijnlijk ook gehoord dat Hal terug was, en aangezien zijn schip uit Araluen kwam, laaide hun hoop op dat hun vrienden aan boord waren. Karina twijfelde er niet aan dat Hal vluchtelingen mee zou nemen, maar dat moest hij hen wel tegen zijn gekomen. Ze vond dit gedoe maar vermoeiend. Waarom moesten volwassen mannen toch altijd oorlog voeren?
Will hoopte vurig dat Thorn op tijd zou zijn. Hal had een kritieke toestand van nu of nooit behaald. Edvin had de grote Skandiër erop uit gestuurd om schoon water en eveneens schone doeken te halen. Hij had eerder geweigerd van Hal’s zijde te wijken, wat ervoor zorgde dat Edvin en Will hem minder goed konden helpen. Zweet parelde op Hal’s voorhoofd, dat akelig bleek was, net als de rest van zijn gezicht. Het zag er niet goed uit voor hem. Hij was nog steeds buiten bewustzijn, maar het leek er niet meer op dat hij aan het slapen was. Will kon het wel uitschreeuwen van frustratie; hij had geen idee hoe hij Hal uit deze benarde situatie kon redden.
Eindelijk was hij daar dan weer, Thorn. In enkele stappen stond hij bij hen.
“Is dit goed genoeg?” vroeg hij gespannen, naast hen neerknielend. Hij had een emmer water bij zich, met daaromheen een aantal relatief schone doeken gewikkeld.
“Het voldoet,” liet Edvin hem kortaf weten, ondertussen al bezig de doeken los te halen. Hij gebaarde naar de anderen om hem ruimte te geven; onbewust waren de Reigers weer om Hal heen gekluisterd. Ook Will werd weggestuurd, wat hem behoorlijk frustreerde. Hij wilde helpen! Hij wist best dat hij met zijn beperkte medische kennis niet van nut zou zijn voor Edvin, maar een jager moet nou eenmaal het gevoel hebben nuttig te zijn. Dit zou nog een lange dag worden…
“Ik geloof er niets van!” riep Edvin een half uur later uit, ervoor zorgend dat alle bezorgde blikken zich direct zijn richting op draaiden.
“Wat is er aan de hand?” vroeg iemand. Will kon zijn ogen niet geloven.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen