Hoofdstuk 18
“De sergeant was mijn vader,” kreeg Will er met moeite uit. Daarna draaide hij zich om en zonderde zich af. Het gesprek had hem van streek gemaakt, meer dan hij wilde toegeven. Het feit dat zijn vader Thorn had gekend was… verwarrend. Hij wist niet wat hij ervan moest denken. Hij had zijn vader nooit gekend, maar toch was hij een persoonlijk onderwerp. Dat zijn lot met dat van Thorn verbonden was geweest, was moeilijk te begrijpen.
Hij werd zich bewust van een gestalte naast zich. Hij herkende de robuuste vorm van Thorn en slikte even. Hij vertrouwde zijn stem nog niet, dus zei hij niets, ondanks alle vragen die op zijn tong brandden. De stilte sleepte zich een tijdje voort.
“Het spijt me,” klonk het toen eenvoudig. Will keek de grote Skandiër aan en zag dat de drie kleine woordjes, die altijd zo moeilijk uitgesproken worden, gemeend waren. Het bezorgde hem een brok in zijn keel en alweer wist hij niet wat hij moest zeggen. “Ik wist niet dat hij een zoon had,” vervolgde Thorn, starend naar de open zee. Will schokschouderde.
“Tja,” mompelde hij. “Ik wist ook niet dat hij mijn vader was. Halt heeft me in mijn eerste jaar als zijn leerling verteld over die dag. Dat is het enige wat ik over hem te weten ben gekomen.” Hij vroeg zich af of Thorn zijn moeder ook had gekend. Of hij iets meer over zijn familie kon vertellen.
“Alles wat ik in Araluen had, had ik aan hem te danken. Ik heb nog een tijd bij hem en zijn vrouw,” hij keek Will even met een veelbetekenende blik aan, “gelogeerd in het begin. Het is vreemd om te realiseren dat hij… dat hij er niet meer is.” Will knikte. Hij wist maar al te goed hoe Thorn zich moest voelen, ook al had hij zijn vader nooit gekend.
Nog een stilte strekte zich uit, beide gespreksdeelnemers in gedachten verzonken.
“Wat gebeurde er toen, nadat je verbannen werd, bedoel ik?” vroeg Will. De jager die hij was, wilde hij het hele plaatje kennen. Thorn keek naar hem opzij.
“Ik ben weer teruggegaan naar Skandia. Mijn oude broederband was ergens ver weg, dus sloot ik me aan bij een andere, die van Erak. Daar leerde ik Mikkel kennen, Hal’s vader. Hij werd al snel mijn beste vriend. Om te bewijzen dat ik wel degelijk goed was als vechter, werkte ik me op tot Maktig.” Thorn pauzeerde even, terwijl Will zijn woorden tot zich door liet dringen. “Ik ben tot nu nooit teruggegaan naar Araluen. Ik was het wel van plan, maar toen stierf Mikkel en werd Erak oberjarl… Het is er nooit van gekomen.”
Will liet zich op het dichtstbijzijnde bankje zakken. Op dat moment wilde hij niets liever dan thuis zijn, in Araluen en keer op keer zijn pijlenkoker leeg schieten – op een schietschijf uiteraard. Niet op een persoon... Thorn ging tegenover hem zitten. Will keek hem aan.
“Ik denk dat het tijd wordt dat we onze ruzies opzij zetten, en ervoor zorgen dat we in Skandia aankomen zonder verdere problemen,” stelde hij vast. Thorn knikte.
“Dat idee heb ik ook,” antwoordde hij, zijn hand uitstekend. Will pakte hem vast en schudde hem, hun oude geschillen begravend. Will kon het niet helpen dat een brede grijns zijn gezicht in tweeën spleet. Het voelde goed om al dat gedoe achter de rug te hebben.
De rest van de dag en de dag daarna ging vredig voorbij. De sfeer aan boord was voelbaar verbeterd, nu de twee oudsten de strijdbijl hadden begraven. Niet letterlijk natuurlijk. Niets komt tussen een Skandiër en zijn strijdbijl. Will was nog steeds bezorgd om Evanlyn. Edvin beweerde bij hoog en laag dat alles goed met haar zou komen, maar ze was nog steeds grieperig. Will zat met zijn rug tegen de reling aan, het meisje gewikkeld in zijn mantel in zijn armen. Ze lag onrustig te slapen, af en toe iets vaags mompelend. Will streek met zijn hand over haar voorhoofd. Ze had geen koorts, gelukkig.
“Hoe gaat het nu met haar?” Will keek op naar de gestalte van Stig.
“Nou ja,” antwoordde hij bedachtzaam, zijn woorden zorgvuldig afwegend. “Niet slecht, maar ook niet beter,” concludeerde hij uiteindelijk. Stig knikte en knielde naast hem neer.
Evanlyn’s adem verliet haar mond sidderend, waarna ze haar ogen opende. Stig keek Will even schuldbewust aan, maar Will schudde zijn hoofd. Stig had haar niet wakker gemaakt. Ze was gewoon op dezelfde tijd wakker geworden. Evanlyn keek Stig met grote, ernstige ogen aan.
“Hallo,” zei ze met een klein stemmetje. “Jij bent Stig.” Stig grinnikte.
“Dat klopt,” stelde hij vast. “En jij bent Evanlyn.” Het meisje schudde driftig haar hoofd, zich ondertussen uit Will’s armen omhoog wurmend.
“Nee, hoor!” riep ze uit. Stig fronste en wierp Will een vragende blik toe. Will wist heel goed waar Evanlyn op doelde, dus hield hij zijn gezicht in de plooi. Stig kreeg een benauwde uitdrukking op zijn gezicht. Will kon hem zich bijna af horen vragen of hij al die tijd haar naam verkeerd onthouden had. Dit was tenslotte het eerste gesprek dat de stuurman alleen met het prinsesje voerde.
“Oh, eh, hoe heet je dan?” vroeg hij. Will wist niet of zijn nieuwsgierigheid gespeeld of echt was.
“Evanlyn,” zei Evanlyn. Stig keek nu ronduit verbijsterd.
“Maar… Dat zei ik net ook!” riep hij uit. Evanlyn schudde weer van nee.
“Nee, hoor. Jij zei het fout.” Will deed moeite een glimlach te onderdrukken. De manier waarop het driejarige meisje de veel oudere Skandiër onzeker maakte was op zijn zachtst uitgedrukt hilarisch.
Uiteindelijk besloot hij toch maar om hem te hulp te schieten.
“Evanlyn kan zichzelf Evanlyn noemen,” legde hij zacht uit. “Maar voor anderen heet ze prinses Evanlyn. Officieel, tenminste.” Stig’s wenkbrauwen zakten omlaag.
“Juist ja,” gromde hij, er duidelijk niet blij mee dat een klein meisje hem voor de gek had zitten houden. Het meisje in kwestie was inmiddels overeind gekrabbeld. Ze stond nog een beetje trillerig op haar benen, maar dat weerhield haar er niet van weer op verkenningstocht te gaan op het schip. Stig grijnsde geniepig.
“Zal ik jou eens te grazen nemen?” riep hij, achter Evanlyn aanlopend. Evanlyn schaterde het uit van plezier en verschool zich achter Lydia. Will grinnikte. Wat een lol.
Stig deed alsof hij verward was.
“Waar is Evanlyn nou toch gebleven?” vroeg hij zich luid af, aan zijn hoofd krabbend en om zich heen kijkend. Een gesmoord gegiechel klonk vanachter Lydia’s rug. Will keek een tijdje toe hoe Stig Evanlyn vermaakte, die zienderogen opknapte. Het deed hem goed haar weer rond te zien rennen.
Het putte haar echter sneller dan normaal uit. Niet dat dat zo gek was, maar toch…
“Oké, allemaal!” riep Hal vanaf het roer. Turend naar de ondergaande zon vervolgde hij: “We zijn bijna bij Skandia. Als we vannacht doorvaren, kunnen we er morgen zijn.” Zoals iedere keer dat de aankomst op bestemming ter sprake kwam, steeg er een luid gejuich op. Hal wachtte geduldig alvorens verder te gaan.
“Maar aangezien we geen haast hebben, lijkt het me niet nodig om op volle kracht door te varen. Edvin, Stig en ik willen ook graag nog slapen.” Edvin en Stig lieten hun betuiging wat dat betreft luidruchtig horen. “Daarom heb ik besloten dat we het rustig aan gaan doen. Dan komen we morgen rond het middaguur aan.” Hal’s korte toespraak eindigde en de bemanning begon weer vrolijk te praten. Will kon wel begrijpen dat ze blij waren bijna thuis te zijn. Wat hij zelf niet zou geven om in zijn eigen huis te zijn, zonder oorlog in Araluen…
Hal’s plan werd met succes uitgevoerd. Ze voeren rustig aan door, ontspannen rondhangend op het dek. ’s Nachts kroop Evanlyn tegen Will aan, wat ze vaker deed de laatste tijd. Hij sloeg slaperig zijn mantel ook om haar heen en viel vervolgens weer in slaap. Zodra hij de volgende morgen vroeg wakker werd van de opkomende zon, merkte hij dat een opgewonden gevoel zich van hem meester maakte. Hij was opgelucht dat ze zonder al te veel tegenstand in Skandia aan zouden komen, maar tegelijkertijd gespannen, bang dat zijn vrienden helemaal niet in Skandia aan waren gekomen. Hij schudde het van zich af. Hij zou er wel uit komen.
Hij rekte zich uit en stond op om even zijn benen te gaan strekken. Een voor een werden ook de bemanningsleden wakker. Will zag dat Thorn, die deed alsof hij sliep, vanaf zijn hoekje een wakend oog open hield, duidelijk genietend van het feit dat hij zijn jongere metgezellen nog net een stapje voor kon blijven wat dat betreft. Hal stond aan het roer opgewekt met Stig te praten. Will liet zijn blik over de horizon glijden, tegen beter weten in hopend de kustlijn van het koude land al te zien. Hij fronste. Was dat…?
“Uhm, Hal?” zei hij, ondertussen de paar meter die hem van de skirl en zijn vriend scheidden overbruggend. “Wat is dat voor schip daar?” Hij wees op het kleine zeiltje dat achter hen aan de horizon was verschenen.
Hal kneep zijn ogen tot spleetjes en bestudeerde het aangewezen voertuig dat langzaam op hen af kwam varen. Na een tijdje ontspande hij zich.
“Het is een schip van Skandische fabricage,” liet hij de jager weten. Will knikte, hopend dat dat betekende dat er geen gevaar in school. “Het is vast ongevaarlijk,” merkte Hal, die Will’s gedachten leek te lezen op. Will draaide zich weer om – nog niet volledig overtuigd, de jager die hij was – en maakte aanstalten terug naar Evanlyn te gaan. Hij kon het niet helpen dat een knagend gevoel achterbleef, hoe hard hij ook probeerde het van zich af te schudden.
Ondertussen waren alle opvarenden wakker geworden, wat Edvin’s startsein was om te beginnen met het klaarmaken van een ontbijt. Na enkele minuten vormde zich een slordige kring van hongerige Reigers op het dek. Will keek geamuseerd toe hoe alle ogen verlangend al Edvin’s bewegingen volgden. Evanlyn, de slaap nog uit haar ogen wrijvend, nam plaats naast Lydia, zoals ze de afgelopen tijd iedere dag deed.
Nog geen uur later was iedereen klaar met eten. Will merkte op een gegeven moment dat het schip naar de achtergrond verdween. Nu zag hij daarentegen dat Hal verscheidene keren fronsend in de richting van het aankomende schip keek. Dat kon niet goed zijn.
“Wat is er?” vroeg hij daarom op fluistertoon. Hal keek geschrokken op, duidelijk niet bedacht op deze vraag. Hij herstelde zich echter snel, gebarend naar het schip in kwestie.
“Er klopt iets niet. Dat schip is duidelijk van een Skandische maken, maar ik herken het niet. En ze hebben wel erg veel haast…” Zijn stem stierf weg. De bezorgde toon in zijn stem bezorgde Will kippenvel.
Gezamenlijk zagen ze het mogelijk vijandige schip op hen inlopen. De andere Skandiërs begonnen nu Hal en Will’s blikken te volgen, wat zorgde voor onrust aan boord. Hal zuchtte. Het was Will duidelijk dat hij geen behoefte had om een preek te houden om de opkomende paniek in de kiem te smoren. Daarom nam hij zelf het initiatief, door zijn eigen peptalk kwaliteiten te testen.
“Luister goed, allemaal,” kondigde hij aan. Hij sprak niet luid, maar toch verstomde het geroezemoes en draaiden alle blikken zijn kant op. “Dat aankomende schip daar,” Hij wees nonchalant naar het schip in kwestie, “zou een dreiging kunnen zijn. Dit weten we echter niet zeker. Daarom zullen jullie op je hoede moeten blijven, maar maak je geen zorgen totdat Hal jullie het tegengestelde laat weten.” Hij had heel kalm en onbezorgd gesproken, wat ervoor zorgde dat ook de bemanning ietsje ontspande. Missie geslaagd. Opgelucht draaide Will zich naar Hal, die hem een waarderend knikje gaf. “Dus, wat is het plan?” vroeg Will. Hal wierp opnieuw een blik op de eventuele dreiging.
“Laten we het maar gewoon afwachten. Eer dat schip hier is zijn we al een paar uur verder. En zoals je zei: we weten niet of het eigenlijk wel vijandig is,” besloot hij. Dit keer was het Will die goedkeurend knikte. Hij beschouwde dit als een professioneel plan, een skirl als Hal waardig. Voor zover het een plan was, natuurlijk.
Zo gezegd, zo gedaan. Ze vervolgden hun reis, met het andere schip langzaam op hen inlopend.
“Land in zicht!” riep Jesper enkele uren later opgewonden. Hij wees enthousiast naar de horizon, waar nu inderdaad de contouren van Skandia zichtbaar waren. Het andere schip was echter ook zo ver op hen ingelopen, dat nog maar een paarhonderd meter van golven hen scheidde. Will kneep zijn ogen tot spleetjes en bestudeerde het schip. Hij zag er niets bijzonders aan. Hal daarentegen, leek er anders over te denken. Maar hij was dan ook de expert op het gebied van schepen, in tegenstelling tot de jager.
“Dat schip… Het heeft iets. Het klopt niet,” zei hij bedachtzaam. “En die naam, de ‘Wily’, dat betekend sluw. Wie noemt zijn schip nou ‘sluw’? En al helemaal als het een…” Hal’s ogen werden groot van schrik. “Als het een oorlogsschip is!” Hij begon gelijk met het uitdelen van allerlei orders, met zoveel scheepsterminologie erin, dat Will hem na drie woorden al niet meer kon volgen.
De andere Reigers wisten daarentegen precies wat er van hen verlangd werd, en schoten in actie. De tweeling stelden de zeilen bij, zodat de Reiger meer vaart maakte. De anderen haakten de ronde schilden los, klaar voor gebruik, en pakten hun wapens, zich klaarmakend voor een strijd.
“Uhm, waarom vluchten we? We weten niet of dat schip het wel op ons gemunt heeft. Jouw schip heeft toch ook een gigantische kruisboog?” merkte Will nuchter op. Hal wierp hem een blik toe, waarmee hij leek te zeggen dat dat een hele domme opmerking was. Misschien was dat ook wel zo.
“Wij hebben de ervaring dat je oorlogsschepen beter kan vermijden. We nemen het zekere voor het onzekere,” legde hij kortaf uit. Will knikte, ondanks dat hij niet overtuigd was.
Hal ging weer verder met wat hij ook aan het doen was, en Will besloot dat hij ook maar het zekere voor het onzekere moest nemen. Hij liep naar Evanlyn en legde haar opnieuw uit dat er misschien gemene mannen aan boord konden komen. Als antwoord knikte ze ernstig.
“Moet ik me dan weer onder het bankje verstoppen?” vroeg ze met een klein stemmetje. Will knikte en knielde voor haar neer, zodat hij haar recht aan kon kijken.
“Ik weet dat je dat niet zo leuk vindt, Evanlyn, maar als er echt gemene mannen aan boord komen, dan mogen ze jou niet te pakken krijgen,” vertelde hij haar. Opnieuw knikte ze bedachtzaam.
“Ja, want ik ben de prinses en anders heeft Araluen geen troonopvolger meer,” zei ze. Will keek haar verbaasd aan. Hij had geen idee dat dit kleintje al zoveel begreep wat dat betreft. Hij nam zich voor om in de toekomst vaker bij kasteel Araluen langs te gaan. Hij negeerde zijn pessimistische helft die hem erop wees dat hij dan eerst de oorlog op moest lossen…
“Precies ja,” zei hij glimlachend. “Slimme meid.” Hij woelde even door haar haar, waarna ze onder het bankje wegkroop.
De Wily kwam dichterbij en dichterbij. Een aantal van hun bemanningsleden stelden het zeil bij, maar een jonger lid liet een touw uit zijn handen glippen. De kapitein, een roodharige man met een indrukwekkend postuur, riep hem vanaf het roer een paar onsmakelijke verwensingen toe. Ondertussen week het schip van koers af, waardoor het langszij de Reiger kwam te liggen. Will merkte dat Hal uiterst gespannen afwachtte wat er ging gebeuren. Zelf hield hij alle factoren scherp in de gaten, hopend dat dit alles een misverstand was en de Wily rustig zijn eigen weg zou vervolgen. De kapitein van het schip richtte zich met een verontschuldigende lach op zijn gezicht tot Hal.
“Sorry, hoor!” riep hij over de twee dekken. Een rilling liep over Will’s rug. De man had iets naargeestigs en hij vertrouwde hem voor geen meter. “Ik wist wel dat ik geen klunzige tijdelijke krachten in moest huren. Het spijt me als er schade is aangericht aan jullie mooie scheepje,” ging hij verder. Iets in zijn toon had iets neerbuigends. “Het zou natuurlijk zonde zijn om zo’n waardevolle bezitting te beschadigen. Maar het zou meer zonde zijn om het te laten misbruiken door onervaren krachten als die van jullie. Daarom neem ik het nu van jullie over.” Een seconde lang was alles stil, op het klotsen van de golven na. Toen drong het tot de Reigers door wat de kapitein van de Wily net gezegd had.
“W-wat?!” riep Hal geschrokken terug. “Wie denkt u wel niet te zijn, om dat zomaar te komen verkondigen?” vervolgde hij daarna zelfverzekerder. De kapitein grijnsde.
“Ik? Oh, ik ben kapitein McGraig. En jullie zullen boeten voor de doden van mijn metgezellen,” antwoordde hij. Zijn grijns veranderde in een kwaadaardige grimas.
Voor de jonge Skandiërs van de schrik bekomen waren, begon het gevecht al. Robuuste mannen kwamen aan boord gesprongen, wilde strijdkreten uitstotend. Will besefte dat dit een derde Scoti schip moest zijn, waarvan de opvarenden de ravage in Skorghijl opgemerkt hadden. Veel tijd om daarover na te denken had hij echter niet. Hij schudde zijn boog van zijn schouder en legde in dezelfde beweging een pijl aan. Binnen tien seconden lagen drie van de aanvallers onbeweeglijk op de grond, een pijl uit hun lichaam stekend. Daarna voelde Will een blinde pijn ontstaan op zijn achterhoofd. Razendsnel draaide hij om, ondertussen zijn messen trekkend. Zwarte vlekken dansten voor zijn ogen, maar hij deed er alles aan zich staande te houden – anders zou hij zonder twijfel niet meer opstaan.
De jongeman die eerder het touw uit zijn handen had laten slippen, had nu een moordlustige blik in zijn ogen en nog belangrijker: een vlijmscherp zwaard boven zijn hoofd geheven, klaar om Will’s hoofd in tweeën te splitsen. Will had daar echter niet zoveel behoefte aan – of zeg maar liever helemaal geen – en paste de twee-messen techniek toe, die Gilan hem jaren geleden had geleerd. De man keek hem verbijsterd aan, zodra Will een van de messen tussen zijn ribben doorstak en daarmee zijn hart doorboorde. Daarna doofde het licht in zijn ogen en gleed hij langzaam op het dek. Het zwaard kletterde nutteloos uit zijn handen.
Helaas was het gevecht daarmee niet afgelopen. Stig en Ulf stonden met hun ruggen tegen elkaar te vechten bij de mast; Jesper was op een of andere manier zijn wapen kwijtgeraakt en moest zich nu constant verplaatsen, wilde hij blijven leven; Lydia gaf Ingvar aanwijzingen waar hij heen moest slaan, zelf ondertussen projectielen wegschietend; Thorn was gestopt met zijn slaap-act en probeerde nu in alle macht bij Hal te komen, die door de kapitein zelf steeds dichter naar de reling toe werd gedrongen. De aanvallers hadden het verrassingseffect en de meerderheid, wat ervoor zorgde dat de Skandiërs een beetje onbeholpen hun verdediging hadden opgesteld. Ze kregen het niet voor elkaar om hun beroemde wigvormige aanvalslijn te vormen.
Er leek geen einde te komen aan de toestroom van tegenstanders. Will had zijn boog allang aan de kant gezet – op deze korte afstand had hij simpelweg de tijd niet om te schieten. Hij besefte al snel dat de twee messen niet zouden voldoen, waarop hij het zwaard dat de eerste aanvaller had laten vallen oppakte. Hij kon er niet mee om gaan – maar dat wisten de Scoti niet. Hij zorgde ervoor dat hij erg imposant leek, en de legendes om de grijze jagers heen deden de rest voor hem. De enkeling die hem toch aanviel, werd echter gewoon door zijn messen geveld.
Het duurde niet lang voor het dek rood zag van het bloed. Helaas niet alleen van aanvallers; Stefan had een snee in zijn zij. Will kon niet zien hoe ernstig het was, maar de jonge Skandiër vocht in ieder geval verbeten door. Uiteindelijk bereikten de meeste Reigers elkaar toch, wat hen een klein voordeel opleverde. De strijd was hiermee nog niet gestreden, maar ze wisten de Scoti wel grotendeels terug te dringen naar hun eigen schip. Hal sprong achter hen aan met Stig in zijn kielzog, om hen daar ook te houden. Een idee schoot Will’s hoofd binnen, en hij verliet zijn post om zijn boog te pakken. Onderweg stootte hij Edvin aan en legde hem kort en bondig het plan uit. Enigszins nerveus, stemde hij toe.
Het was geen ingewikkeld plan, maar het vereiste wel de juiste personen. Aangezien Hal en Stig beiden op de Wily zaten, had Will Edvin nodig. Ook Ingvar was nodig. De meeste anderen wisselden ook van schip, om zo de Scoti bezig te houden. Will hoopte maar dat hij niet alsnog gestoord zou worden, daarmee zou het hele plan in het water vallen. Niet letterlijk natuurlijk, maar dat was het punt niet. Edvin’s taak was simpel: hij hoefde alleen met het roer te zorgen dat het schip haaks op de Wily kwam te liggen, in plaats van langszij. Het zou langzaam gaan, maar dat hielp dan wel weer tegen ongewenste aandacht. Ingvar spande de Morzel, Hal’s grote kruisboog. Will wenste vurig dat hij het ook zou kunnen bedienen, anders hadden ze er nog niets aan.
Hij nam plaats achter het houten gevaarte, en wachtte tot het schip op de gewenste positie kwam te liggen. Het ging tergend langzaam, maar het ging tenminste. Eindelijk was het zover: het schip lag klaar, de boog was gespannen en gericht… Alles wat nu nog moest gebeuren was het terugroepen van de Reigers. Dat nam Edvin voor zijn kiezen.
“Vermorzel ze!” riep hij, de klemtoon leggen op ‘morzel’. De hint was zo duidelijk als maar kon voor de Skandiërs, die dan ook op hun schreden terugkeerden. Alleen Hal bleef nog langer in gevecht, nog steeds met kapitein McGraig. Will had er geen behoefte aan hem samen met de Scoti naar de zeebodem te sturen, maar als hij langer zou wachten, zouden zij weer aan boord van de Reiger komen, en was alles voor niets.
“Hal!” riep hij dringend, voor zich te richten op de onvermijdelijke taak voor hem.
Will trok aan het hendeltje, daarmee het lot van de Wily verzegelend. Hal sprong terug, op hetzelfde moment als dat de pijl uit de boog schoot. De inslag had een vernietigend effect: er restte nog geen twee meter tussen de twee schepen, waardoor de pijl praktisch geen kracht had verloren. Hout versplinterde, water zag zijn kans en stroomde naar binnen. Hal greep zich vast aan een van de vele touwen aan de zijkant van de Reiger, staand op de reling. Binnen een paar minuten had de Wily al flink water gemaakt. Splinters regenden nog steeds op de toeschouwers neer.
De Skandiërs begonnen te juichen, en Hal, die nog steeds op de reling stond, draaide zich met een brede grijns op zijn gezicht naar Will. Wat er toen gebeurde, zou nog jarenlang nachtmerries veroorzaken bij de opvarenden.
“NEE!” schreeuwde Thorn, die met een waanzinnige blik in zijn ogen de afstand overbrugde. Hal liet langzaam zijn armen, die hij bij het juichen in de lucht had gestoken, zakken. Kapitein McGraig had zich ondanks zijn wonden drijvende weten te houden en had een speer te pakken gekregen. Dezelfde speer die nu door Hal’s buik stak.
Er zijn nog geen reacties.