Arnaut liep vrolijk terug richting de kamer die hij met Cassandra deelde. Hij had net met Erak, Svengal en een aantal andere oude vrienden gezellig een biertje gedronken. Het was laat in de avond, waardoor het hem verbaasde dat er nog licht onder de deur door scheen bij Eden en Celia. Nieuwsgierig klopte hij aan. Eden’s gedempte stem liet hem weten dat hij binnen mocht komen. Arnaut opende de deur, om Eden in de spaarzaam gemeubileerde kamer voor zich uit te zien staren. Het haardvuur verspreidde een zacht licht door de kamer. Eden zat aan de tegen de muur geschoven tafel, een treurige uitdrukking op zijn gezicht.
“Wat is er?” vroeg Arnaut zijn vriend, ondertussen een stoel naar achter schuivend om plaats te kunnen nemen tegenover hem. Eden keek nerveus naar het bed in de hoek, waar Celia vredig lag te slapen.
“Nou…” begon hij, Arnaut’s blik vermijdend. Hij zuchtte even, zijn moed bij elkaar schrapen en gooide het er toen uit, “We voelen ons hier niet op ons plaats. We horen hier niet. Ik bedoel, jullie kennen elkaar allemaal en wij hangen er maar een beetje bij. We hebben geen inbreng meer hier. Wij weten niet eens wie die ‘Will’ is, en eerlijk gezegd geeft Erak me de kriebels en niet op de goede manier. We zijn niet belangrijk.” Eden keek op, onzeker over hoe Arnaut zou reageren.
Arnaut stond op, en was in enkele seconden aan de andere kant van de tafel, voor Eden’s neus. De jongen deinsde onbewust achteruit op zijn stoel, zijn ogen groot van schrik. Arnaut greep zonder pardon zijn schouders vast, zich dichter naar hem toebuigend.
“Waag het niet ooit nog eens zoiets te zeggen!” viel hij uit. “Jij en Celia zijn twee uitzonderlijke personen. Het maakt niet uit of jullie Will niet kennen. Je kunt hem leren kennen! Jullie zijn onvervangbaar, uniek!” Hij liet zijn jonge vriend los. “Luister,” ging hij op redelijke toon verder. “Jullie zijn hier niet als gevangenen. Jullie zijn hier als gasten, als vrienden. Als je je hier echt niet op je plaats voelt, niemand houdt je tegen om te vertrekken. Maar ik hoop binnenkort terug te keren naar Araluen en dat zou een stuk leuker zijn met mijn twee nieuwe vrienden aan mijn zijde. We vinden wel iets waar je je hier prettig mee voelt. Geef de hoop nog niet op.” Eden keek hem een moment aan. Toen glimlachte hij.
“Je hebt gelijk,” verzuchtte hij. “Ik stel me aan.”
De twee bleven een moment in vriendschappelijke stilte zitten.
“Ik denk dat ik maar eens ga slapen,” zei Arnaut toen, de gevolgen van de lange avond voelend. “Het is al laat. Probeer jij ook nog wat te slapen?” Eden knikte, terwijl Arnaut naar de deur liep.
“Welterusten!” riep hij achter hem aan. Arnaut draaide zich bij de deur om, knikte glimlachend als bedankje en verliet de kamer toen. Zonder verdere omwegen te maken liep hij door naar zijn kamer. Nog voor zijn hoofd het kussen raakte, was hij in slaap, een tevreden glimlach op zijn gezicht.
De volgende ochtend wekte Cassandra hem. Hij merkte gelijk dat hij de avond tevoren misschien iets te veel had gedronken.
“Ugh… Cass… Ga weg…” mompelde hij, zijn kussen over zijn hoofd trekkend. Maar helaas had Cassandra geen zin om weg te gaan. Ze plantte haar ellebogen in zijn rug, haar hoofd steunend in haar handen.
“Kom op, het ontbijt staat klaar!” riep ze vrolijk uit. Arnaut kreunde onder het kussen. Ontbijt klonk wel aanlokkelijk… Helaas moest hij daarvoor zijn bed uit komen. Cassandra trok het kussen van zijn hoofd af en Arnaut begon wild om zich heen te slaan, hopend dat het felle licht dat door de kamer stroomde hem met rust zou laten. Cassandra lachte en rolde terug naar haar kant van het bed.
Arnaut begon daarentegen ook wakker te worden, en kon inmiddels de humor van de situatie wel inzien.
“Oh, dus dat vind jij grappig?” vroeg hij grijnzend, haar kant opduikend om haar te kietelen. Cassandra gilde en sprong uit bed. Arnaut achtervolgde haar lachend. Een tijdje bleven ze elkaar opjagen als kinderen, totdat er op de deur geroffeld werd.
“Zeg, gaat alles goed daar binnen?” klonk de geamuseerde stem van Erak. De twee gaven geen antwoord, maar lieten zich lachend op het bed vallen. Het geluid van verwijderende voetstappen weerklonk door de gang, wat het Arnaut duidelijk maakte dat Erak hen verlaten had.
“Wat zei je over ontbijt?” vroeg hij, zich naar zijn echtgenote draaiend. Zij rolde met haar ogen en porde hem in zijn zij.
“Er is maar één manier om daar achter te komen, nietwaar?” antwoordde ze, een ondeugende glinstering in haar ogen. Hij keek haar onschuldig aan.
“Kieteldood?” stelde hij voor. Ze sprong weer op en deinsde achteruit.
“Oh, als je het waagt…” riep ze uit. Hij grijnsde naar haar, maar nam de moeite niet om op te staan. Zijn kater speelde nog steeds parten, wat hem stoorde.
“Ik ben toe aan koffie,” constateerde hij. Hij werkte zich overeind en begon zich om te kleden.
Cassandra trok een wenkbrauw op.
“Koffie? Dat is waar je nu aan denkt?” vroeg ze, terwijl zij ook haar kleren bij elkaar begon te rapen. Hij knikte bevestigend. “Will de tweede,” mompelde Cassandra als grapje. Helaas dachten ze nu beiden aan hun vermiste vriend en dochtertje. De sfeer in het kamertje versomberde gelijk.
“We moeten iets gaan doen,” stelde Arnaut vast. “Iets om ons af te leiden en het wachten draaglijker te maken.” De prinses knikte bedachtzaam.
“Ja, maar wat?” vroeg zij zich af.
Niet veel later zaten ze aan het ontbijt met Erak, Duncan, Pauline, Alyss, Eden en Celia. Een bedrukte sfeer hing over de groep en niemand praatte, doordat het feit dat Will en Evanlyn er nog niet waren nu volledig tot hen door gedrongen was. Erak probeerde met schunnige grappen de gemoederen wat te kalmeren, maar het werkte niet echt. Uiteindelijk besloot ook hij er maar het zwijgen toe te doen.
De deur vloog open, en Arnaut liet van schrik een broodje uit zijn handen vallen. Fronsend keek hij toe hoe de schuldige, een boodschapper, nerveus naar Erak toesnelde en hem mededeelde dat ‘het weer zover was’. Erak vloekte, veegde zijn mond af met zijn mouw en stond op. De boodschapper rende er alweer vandoor.
“Wat is er aan de hand?” vroeg Pauline zakelijk, zoals het hoofd van de diplomatieke dienst dat doet. Erak vloekte nogmaals, wat Pauline duidelijk niet kon waarderen.
“Die Aralueense boogschutters hier…” gromde de Skandiër. Toen bedacht hij zich dat de Aralueense koning erbij zat. “Ze waren heel handig, hoor, daar niet van,” voegde hij er haastig aan toe. “Het is alleen dat ze niet veel te doen hebben, aangezien Skandia niet in oorlog is. Nu lopen ze de kantjes ervan af: in plaats van orde te houden, zorgen ze voor overlast en oefenen ze niet meer. Als er nu oorlog uit zou breken, zou ik niets aan hen hebben!” Om zijn woorden kracht bij te zetten, vloekte hij nogmaals. Daarna beende hij achter de boodschapper aan.
Arnaut wisselde een blik uit met Cassandra. Hij wist wat ze konden gaan doen.
Arnaut liep, met Cassandra aan zijn zijde, het veld op waar Will al die jaren geleden slaven als boogschutters had getraind, in ruil voor hun vrijheid. Het viel hem gelijk op dat Erak niet had overdreven wat betreft de overlast. De boogschutters schenen een soort eigen feestje te vieren. Zelfs op de vroege morgen waren ze druk bezig met het zingen van allerlei bekende en minder bekende liederen, terwijl de drank rijkelijk vloeide. Erak probeerde ziedend van woede de feestgangers in het gareel te krijgen, wat de onfortuinlijke oberjarl niet voor elkaar kreeg. Uiteindelijk stampte hij terug in de richting van het centrum van Hallasholm.
“Zo, op de vroege morgen al aan de drank?” riep Arnaut naar de boogschutters, zodra hij en Cassandra binnen gehoorsafstand kwamen. Een gejuich steeg op na zijn opmerking, en de mokken gingen de lucht in. Arnaut grinnikte.
“Vergeten jullie niet iets? Iets met bogen bijvoorbeeld…” vroeg hij met een veelbetekenende blik op de wapens die aan de zijkant van het veld op de grond lagen.
Dit leverde hem sceptische blikken op. Een beledigd gemompel steeg op van de honderd feestgangers. Ruggen werden naar hem toegedraaid en het feest zette zich ongestoord voort, alsof er niets was gezegd. Arnaut kon begrijpen waarom Erak zo gefrustreerd was. Hij moest er niet aan denken dit keer op keer mee te moeten maken.
“Tsss, Arnaut, je pakt het ook helemaal verkeerd aan!” klonk een stem van achter hem, die hem aan een lerares uit het weeshuis deed denken, wat niet bepaald prettige herinneringen naar boven bracht.
“Celia!” riep hij verbaasd uit, het meisje dat naast hem kwam staan opmerkend. Ze schonk hem een grijns.
“Kijk en leer!” zei ze kortaf, voor ze zich in de menigte bewoog. Niet veel later zag Arnaut haar rode krullen boven de boogschutters verschijnen, doordat ze op een wijnvat was geklommen. Ze bleef een minuutje staan, haar handen gracieus over elkaar gevouwen, een ernstige uitdrukking op haar gezicht. Een rilling liep over Arnaut’s rug, terwijl de herinneringen aan dezelfde lerares nogmaals in hem opkwamen.
Het duurde niet lang voor de feestgeluiden verstomden en alle blikken op Celia werden gericht. Zij rechtte haar rug en schraapte haar keel.
“Goed, nu ik jullie aandacht heb…” begon ze met een suikerzoet stemmetje. “Wat denken jullie aan het doen te zijn?!” Zelfs Arnaut schrok van het plotselinge venijn in haar stem. De boogschutters krompen ineen als kleine kinderen die betrapt werden op iets stouts. “Ruim deze bende op en maak dat je aan het oefenen komt!” vervolgde ze. Tot Arnaut’s verbazing begonnen de mannen ook echt op te ruimen. Eén van hen bood Celia zijn hand aan om van het vat af te komen, waar ze met een hooghartige uitdrukking op haar gezicht gebruik van maakte. Ze begon overal om haar heen boogschutters aan te moedigen, uit te kafferen en op te jutten.
“Wow,” mompelde iemand naast Arnaut. Hij realiseerde zich dat het Eden was. “Zo heb ik haar nog nooit gezien.” Samen keken ze met open mond toe hoe het normaal gesproken verlegen en lieve meisje zich uitleefde in haar rol van commandant. Cassandra hielp haar met het structureren van de reorganisatie.
Nog geen uur later stonden de boogschutters weer opgesteld in Will’s oude samenstelling, met Cassandra en Celia achter zich om hen aan te voeren. Arnaut schudde verbaasd zijn hoofd en keek Eden vragend aan. De jongen haalde zijn schouders op, duidelijk diep onder de indruk. Arnaut grijnsde, zich plotseling iets realiserend.
“Zie je nou wel dat jullie je plek zullen vinden?” merkte hij op, wijzend naar Celia, die met haar handen in haar zij orders blafte. “En dat allemaal dankzij mij!” Eden rolde met zijn ogen.
“Oh, houd toch je mond.”

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen