Hal hing onderuitgezakt op zijn bankje, genietend van het milde briesje dat over hem heen waaide. Stig had eerder het roer van hem overgenomen. Hal had eigenlijk zelf nog door willen gaan, maar Stig had erop gestaan dat hij ook wat rust nam. Hij besefte nu pas hoe erg hij daaraan toe was geweest. Thorn kwam op het bankje naast hem zitten.

“Nog een paar dagen,” zei hij, starend naar de horizon. Hal knikte. Energie welde op in hem , bij de gedachte aan thuis. Hij vond het vreemd dat hij het gevoel had dat hij al tijden weg was, terwijl het maar een paar weken waren. Ze hadden niet eens iets gedaan in Araluen. Nou ja, behalve vechten voor hun leven en vluchten uiteraard…

“Het zal wel vreemd zijn, weer terug in de oude routine,” verzuchtte Hal. Thorn nam even de tijd voor hij antwoordde.

“Ik denk niet dat we weer in de oude routine terecht gaan komen,” zei hij toen. “Niet met die hele situatie in Araluen.” Hal fronste. Thorn kon nog wel eens gelijk hebben.

Op dat moment kwam Will op hen afgelopen. Hal stak even zijn hand op, bij wijze van begroeting. Will glimlachte en kwam op het bankje aan de andere kant van Hal zitten.

“Wat is het plan, nu we bijna bij Skandia zijn?” vroeg hij gelijk opgewekt. “Evanlyn en ik gaan in ieder geval regelrecht door naar Erak, om hem om hulp te vragen. Ook gaan we op zoek naar…” Thorn stond woest op. Hal keek verschrikt naar hem op. In zijn ogen lag iets te lezen, maar hij wist niet wat hij het was. Het was in ieder geval geen woede, wat Hal wel verwacht had. Onterechte woede, maar nog steeds woede. Hal sprong op en hoorde Will achter zich hetzelfde doen.

“Thorn, wat…” begon hij, maar Thorn negeerde hem en liep regelrecht door naar Will.

“Waar bemoei jij je nou telkens mee?!” siste hij in zijn gezicht. “Je loopt hier rond alsof je de belangrijkste persoon op de wereld bent, maar dat ben je niet! Je hebt geen idee hoe fout je zit, als je denkt dat je hier op je plaats bent!” Hal wist niet wat hij moest zeggen. Hij snapte best dat Thorn de jager niet als zijn beste vriend beschouwde – Will had hem vaak genoeg voor gek gezet –, maar nu overdreef hij toch behoorlijk.

Voordat hij iets kon verzinnen om de twee uit elkaar te halen, ontplofte Will ook.

“Misschien hoor ik hier niet, nee!” riep Will furieus uit. Thorn deed een stap naar voren, Will naar achteren dringend. “En als ik het had kunnen helpen, was ik ook veel liever thuis geweest, bij mijn vrouw! Maar dat is nou eenmaal niet zo! Verman jezelf! Het leven gaat verder!” Will en Thorn staarden elkaar een moment woedend aan. Hal zag verschrikt dat er iets in Thorn’s blik veranderde. Daarna gebeurde alles zo snel, dat hij het amper bij kon houden. Thorn gaf Will, die al met zijn rug tegen de reling aan stond, een duw. Langzaam, heel langzaam leek het, tuimelde hij van boord. Een fractie van een seconde stond er schrik op Thorn’s gezicht te lezen, daarna draaide de oudere Skandiër zich om, geïrriteerd iets voor zich uit mompelend. Hal rende naar de reling en keek over de rand. Will kwam net hoestend en proestend boven water, een meter of twintig verderop.

“Strijk de zeilen!” riep Hal snel. Ulf en Wulf kwamen direct in actie.

“Willie!” hoorde Hal een verdrietig stemmetje achter hem roepen. Hij keek om en zag hoe Evanlyn tegen Will’s regels in op een bankje klom en zich over de reling boog om te zien waar haar grote vriend was.

Hal’s hart sloeg en slag over terwijl hij toekeek hoe ook het peutertje van boord gleed. Ze slaakte een gilletje en belandde met haar hoofd naar voren in het water.

“Evanlyn!” schreeuwde Will, die inmiddels vijfendertig meter verderop in het water lag. Hij zwom zo snel hij kon naar de plaats waar het meisje onder water was verdwenen. Hal stond als verlamd toe te kijken. Hij wist niet meer wat hij moest doen. Will dook onder water, achter Evanlyn aan. Niemand bedacht zich om hen te helpen.

De Reigers renden als één man naar de reling, allemaal gespannen toekijkend naar het lot van de twee Araluenen. Hal merkte maar half op dat er nog een plons klonk. Hij raakte meer en meer in paniek wanneer seconden minuten werden. Zo lang zouden ze niet onder water moeten blijven…

Uiteindelijk kwamen de twee figuren weer uit het water, een eindje bij het schip vandaan. Hal merkte verbaasd op dat er een derde figuur bij het zwom, de twee ondersteunend. Met open mond herkende hij Thorn. De Reigers haalden de drenkelingen aan boord, dekens tevoorschijn trekkend om hen tegen de kou te beschermen. Will, duidelijk verzwakt door de duik, knielde bezorgd naast Evanlyn neer. Het meisje lag bewegingloos op de grond, haar ogen gesloten, met een bleek gezicht en blauwe lippen.

“Nee, nee, nee,” mompelde Will keer op keer. Hij hief aarzelend zijn hand, maar wist blijkbaar niet wat hij moest doen, want hij liet hem trillend zakken. Edvin kwam haastig naar hen toe en begon een serie oefeningen op haar uit te voeren. Hij duwde beheerst maar krachtig op haar borstkas, de andere aanwezigen laten schrikkend, zodra er een straaltje water uit haar mond begon te lopen.

Evanlyn haalde sidderend adem, met haar ogen knipperend. Will slaakte een zucht van opluchting. Hij streek een pluk natte haar uit haar gezicht. Ze keek met tranen in haar ogen op, wat hij beantwoordde met een beverige glimlach. Edvin voerde ondertussen meerdere medische behandelingen op haar uit. Langzaam keerde er weer wat kleur terug op haar gezicht.

“Ze gaat er weer helemaal bovenop komen,” doorbrak Edvin uiteindelijk de stilte. “Ze zal nog wel eens tijdje verdwaasd blijven, maar dat is heel normaal. Nu is het beste medicijn rust.” Hij legde vervolgens uit wat er allemaal nog zou kunnen gebeuren, maar dat dat allemaal alleen maar bijwerkingen waren en geen blijvende schade betekenden. Will ontspande zichtbaar. Hij stond trillerig op, draaide zich om keek recht in het uitdrukkingsloze gezicht van Thorn.

“Waar was dat voor nodig?” vroeg hij ijzig, zijn stem nog iets te hoog van de eerdere schrik. Thorn leek even van zijn stuk gebracht, onwillekeurig een stap naar achteren zettend. De jager gaf hem geen tijd om te antwoorden. “Wat heb jij tegen mij? Wat heb ik je ooit aangedaan dat je me zo behandelt? Voor zover ik me kan herinneren, is het enige dat ik jou ooit heb gedaan, je leven redden! Over een paar dagen ben je van me af, dan zorg ik dat ik mijn familie weer herenig, Evanlyn bij haar ouders breng en een plan verzin om Araluen te bevrijden, zodat ik terug naar huis kan. Wat heb je daar tegen? Wat is jouw probleem?!” Hal had Will nog nooit zo kwaad gezien. Om eerlijk te zijn werd hij er bang van, en dat gebeurde niet zo snel.

Thorn had dat probleem blijkbaar niet. Zuchtend liet hij zich op het dichtstbijzijnde bankje vallen. Een verdriet van lang geleden scheen in zijn ogen, en Hal vroeg zich af wat Thorn in zijn vroegere jaren had meegemaakt. Hij hoopte dat nu niet het verhaal over zijn vader’s dood zou gaan komen…

“Lang geleden,” begon Thorn zacht, “nog voor ik Hal’s vader, Mikkel, leerde kennen, ben ik naar Araluen gegaan. Het land was in oorlog, met een of andere graaf die het land verraadde.”

“Morgarath,” onderbrak Will hem zuur. Thorn knikte treurig. Hal was stomverbaasd. Van alle reacties die Thorn had kunnen geven, had hij deze toch wel als allerlaatste verwacht; Thorn ging als hij boos was nooit zitten en praten. En al helemaal niet nadat er zo tegen hem geschreeuwd werd!

“Inderdaad, Morgarath,” ging hij verder. “Ik bood mijn diensten aan de koning aan om mee te vechten. Ik was jong en had wel zin in een avontuur. Ik had ook een klein leventje opgebouwd in het land, wat ik graag wilde verdedigen. De koning wees me echter af. Hij zei dat ik een Skandiër was, en dat Skandiërs huursoldaten waren. Hij beweerde dat ik zou deserteren zodra Araluen een slag zou verliezen en dat kon hij niet gebruiken. Ik was boos, uiteraard, en liet het daar niet bij zitten. Met behulp van een vriend kwam ik toch in een van de legioenen terecht. Ik vocht dan wel in de achterhoede, maar dat was toch iets.

Met mijn hulp werd dat legioen gepromoveerd, waardoor we in de voorhoede kwamen en uiteindelijk zelfs onder de leiding van een jager.” Thorn pauzeerde even, Will een veelbetekenende blik toewerpend. “Araluen won de oorlog, zoals jij vast wel weet, Will. Maar vlak voor alles voorbij was, werd die jager nog aangevallen. De vriend die mij ook het legioen in had geholpen, en het daarna al snel had gemaakt tot sergeant, schoot hem te hulp. De rest van het legioen vocht uiteraard ook, en daarom konden we die twee niet te hulp schieten. Ik weet niet wat er van hen is geworden. Ik heb hen nooit teruggezien.

Een andere jager, blijkbaar een vriend van die eerste, merkte op dat ik een Skandiër was. Hij praatte alleen met me omdat mijn vechtkunst hem was opgevallen. Hij vocht zelf niet met een zwaard. Geen enkele jager deed dat, zei hij. Hij wilde me bij de koning aanbevelen als nieuwe generaal, - want dat kon hij, als commandant van het jagers korps - omdat ik blijkbaar uitzonderlijk werk had geleverd. Helaas vertelde de koning hem dat hij het mij verboden had mee te vechten. De jager vergat ineens alles wat ik voor Araluen had gedaan en liet me verbannen. Alles wat ik in Araluen had opgebouwd, moest ik achter laten. Ik zou de eerstkomende tien jaar niet terug mogen komen. Nou had hij wel gelijk – ik was inderdaad tegen de koning in gegaan – maar hij vertoonde geen schijntje spijt, toen hij me wegstuurde. Sindsdien vertrouw ik jagers niet meer. Ze verraden je, ook al help je eerst mee aan de overwinning.” Thorn staarde verbitterd voor zich uit. Will keek hem aandachtig aan, de laatste straaltjes water uit zijn haar druppend.

“Die sergeant heeft het niet overleefd. De jager wel,” zei hij uiteindelijk verslagen. Thorn keek op, een vreemde mengeling van verbazing, verdriet en achterdocht op zijn gezicht. “De tweede jager was een goede vriend van die eerste. Crowley, heet hij.”

“Je kent hem?” vroeg Thorn fronsend. Hal vroeg zich af of dit gesprek weer ging uitleiden in een ruzie, terwijl Will bevestigend knikte.

“Ja,” zei hij kortaf. “Ik ken ze alle drie. Die eerste jager, die je vriend te hulp schoot, dat is Halt. Hij was mijn leraar.” Thorn maakte aanstalten om op te staan, agressie terugkerend in zijn ogen, wat Hal een goed moment leek om tussenbeide te komen.

“Laten we het hier beschaafd houden!” riep hij sussend uit, terwijl hij tussen de twee in ging staan, zijn handen afwerend opgestoken. “Wie wil vechten, wacht maar tot we van boord zijn,” voegde hij er onverbiddelijk aan toe. Thorn gromde iets en liet zich terug op zijn bankje zakken. Will’s gezicht was weer een even nietszeggend masker als altijd.

“Crowley en Halt zijn twee van de belangrijkste jagers,” ging Will onverstoord verder. Thorn’s frons werd dieper. “En de sergeant…” Will’s stem stokte even. “De sergeant was mijn vader.”

Will draaide zich om en liep weg van de verzamelde groep. Hal keek hem met open mond na. Hij keek om zich heen en zag dat de meeste uitdrukkingen de zijne weerspiegelden. Een tijdlang bewoog niemand. Thorn verbrak de vreemde sfeer uiteindelijk door op te staan en achter Will aan te lopen. Niemand durfde het aan om hem tegen te houden of te achtervolgen. Hal kon het de anderen niet kwalijk nemen.

Het daarop volgende uur bleven Will en Thorn in hun hoekje staan praten. Een aura van beslotenheid hing om hen heen, wat iedereen ervan weerhield hen te storen. Hal wist niet waar ze het over hadden en hij wist ook niet of hij het eigenlijk wel wilde weten. Het feit dat Thorn Will’s vader had gekend en met hem gevochten had, was best schokkend voor hem. Het deed hem denken aan zijn eigen vader, wat hem somber stelde. Hij vroeg zich af hoeveel zijn oude vriend nog meer meegemaakt had, waar hij geen weet van had. Hij besloot om even achter het roer te gaan staan, gewoon om zijn gedachten even op een rijtje te zetten. Stig keek hem nieuwsgierig aan, en Hal besefte dat hij de helft van het gesprek verderop gemist moest hebben.

“Oké, bereid je voor…” begon Hal. Daarna bespraken ze ieder detail van de eerdere gebeurtenissen. Voor het eerst in weken, voelde Hal zich volledig op zijn gemak.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen