Kapitein McGraig fronste, zodra hij geïnformeerd werd over de huidige situatie. Het was niets voor de andere twee kapiteins om zich niet aan de afspraak te houden. Ze hadden gedrieën bedacht achter de Skandiërs aan te gaan, gewoon om de dagelijkse sleur te doorbreken. Het plan was simpel, maar sluw: de andere twee schepen zouden in vol zicht achter het kleine scheepje aan gaan, terwijl de Wily, McGraig’s schip, net achter de horizon zouden blijven, zodat de achtervolgden hen niet op zouden merken. Dit plan was gemakkelijk uit te voeren: McGraig zorgde ervoor dat de andere twee schepen voor hem nog net op de horizon te zien bleven. De Reiger, het schip dat ze op oog hadden, zou hen dan onmogelijk op kunnen merken. Op Skorghijl zouden de Skandiërs hun ondergang tegemoet gaan. Bij de gedachte aan alle actie die hij zou missen, trok McGraig een zuur gezicht. Hij wist best dat zijn schip het meest geschikt was om de genadeslag toe te brengen, maar hij vond het ronduit saai om achter te moeten blijven.
Eén van de andere kapiteins zou een signaal geven wanneer de Reiger in Skorghijl klem lag. De Wily zou dan de laatste mijlen afleggen en de Skandiërs zouden geen enkele kans op ontsnappen meer hebben. Het probleem was, dat het signaal nog steeds niet afgegeven was, ondanks dat ze Skorghijl toch allang bereikt hadden moeten hebben.
“We wachten nog een uur,” verkondigde McGraig aan zijn geduldige stuurman. “Als ze dan nog niet van zich hebben laten horen, gaan we er zelf op af.” De man knikte.
“Begrepen!” zei hij kortaf, om zich vervolgens om te draaien om bevelen uit te delen. McGraig schudde verontrust zijn hoofd. Dit was of verraad van zijn kameraden, of er speelde iets anders, iets waar hij geen weet van had. Het frustreerde hem om zo machteloos te staan, wat woede in hem aan wakkerde.
Gedurende het grootste deel van het genoemde uur, ijsbeerde de kapitein over het dek van zijn gevreesde oorlogsschip, zijn bemanning op de zenuwen werkend. Hij had er een hekel aan niet te weten wat er aan de hand was. Een gevaarlijke glans lag over zijn ogen, wat zijn vertrouwelingen ervan af liet zien hem te benaderen. Ze kenden allemaal de verhalen over zijn onvoorspelbare woede uitbarstingen. Niets verstoorde de kalmte van de zee tijdens dat uur. Geen hoorngeschal, geen roeibootje dat op het grote schip af kwam. Het signaal werd niet geluid.
Briesend van woede gaf McGraig zijn bemanning de opdracht om te maken dat ze naar Skorghijl kwamen. De twee volgende uren staarde hij zonder onderbreking naar de horizon, waar Skorghijl dan uiteindelijk toch in beeld kwam. Ze arriveerden precies op tijd om een klein scheepje met driehoekige zeilen de zee op te zien koersen.
Hal voelde zich uiterst gelukkig. Ze waren van hun achtervolgers af, niemand had ernstige verwondingen en ze waren eindelijk weer op weg naar Skandia, naar huis. De andere Reigers en Will en Evanlyn straalden dezelfde blijdschap uit. Iedereen voelde zich opgelucht. Hal voelde zich wel een beetje schuldig wat betreft de vernielingen op Skorghijl. Hij nam zichzelf voor te helpen met het reparatiewerk.
Nu ze nergens meer voor wegvluchtten, besloot hij dat ze het zich konden permitteren om ’s nachts halt te houden. Sinds ze uit Araluen weg waren gevlucht, hadden ze telkens dag en nacht doorgevaren. Daarom waren ze ook zo snel bij Skorghijl aangekomen. Iedereen aan boord kon wel een goede nachtrust en wat kalmte gebruiken. Hij keek naar de horizon, waar zijn thuisland over enkele dagen zou verschijnen. Een vreemd gevoel stak in hem op. Hij wist niet precies wat het was, maar het stemde hem somber. Hij keek toe hoe Jesper een sterk verhaal aan Will en Thorn begon te vertellen. Met groot enthousiasme en uitgebreide gebaren vertelde hij, af en toe even nadenkend, over heldhaftige gebeurtenissen. Het duurde een tijdje voor Hal zich realiseerde dat het een zeer overdreven versie was van hun reis om de Andomal terug te krijgen. Hal herkende slechts zo weinig van wat Jesper vertelde, dat hij eerst dacht dat het een ander verhaal was. Hij grinnikte zachtjes en concentreerde zich toen weer op de horizon.
Plotseling wist hij wat het vreemde gevoel was dat zijn humeur had verpest: het was heimwee; hij verlangde ernaar thuis te komen. Verbaasd probeerde hij het van zich af te schudden. Hij had nooit last gehad van heimwee, zeker niet op een reis terug. Hij besloot dat hij afleiding nodig had en dwong zich om zich weer op Jesper’s toneelspel te concentreren. Will had een wenkbrauw opgetrokken, wat Hal had leren kennen als een teken van opperste verbazing – of in dit geval, ongeloof. Thorn daarentegen deed vrolijk mee. Hij vulde Jesper af en toe aan met nog meer vleiende, maar nooit voorgekomen gebeurtenissen en details. Het was Hal opgevallen dat Will en Thorn inmiddels een stuk beter met elkaar op konden schieten. Ze waren nog niet helemaal over hun achterdocht heen, maar ze vielen elkaar ook niet meer aan, iedere keer dat ze elkaar tegenkwamen.
Hij zuchtte. Het was best jammer dat hun reis op deze manier geëindigd was. Hij was het land niet eens in geweest! Verbitterd verplaatste hij zijn gewicht naar zijn andere been. In ieder geval had hij een jager ontmoet. Dat was de moeite bijna niet waard. Hij zuchtte opnieuw en bedacht zich dat hij het maar met Will’s verhalen zou moeten doen…
Arnaut sprong bijna op en neer van enthousiasme: Skandia was in zicht! Ze hadden Skorghijl overgeslagen en waren in één keer doorgevaren naar het noordelijk gelegen land. Het had negen dagen gekost, maar nu de bestemming dan toch eindelijk in beeld kwam, vergat Arnaut het lange wachten direct. Hij liep naar Eden en Celia toe, die ook naar de steeds dichterbij komende kustlijn stonden te kijken. Celia was weer bijna de oude, de wond aan haar arm grotendeels geheeld.
“Zijn jullie er klaar voor?” vroeg Arnaut met een grijns. Eden keek op en beantwoordde zijn lach.
“We hebben de herbergier overleefd,” hij sprak ‘herbergier’ uit met een mengeling van woede en walging, “dus er is niets meer wat we niet aankunnen!” Arnaut grinnikte.
“Dan ben jij nog nooit in Skandia geweest!” merkte hij op. Eden knikte.
“Daar heb je helemaal gelijk in!” antwoordde hij vrolijk. Nils onderbrak hun gesprek, door hen te vertellen om aan de kant te gaan. Hij leidde hen naar een deel van het dek waar ze volgens hem niet in de weg stonden, om vervolgens luidkeels bevelen uit te delen.
Niet veel later maakte de bemanning aanstalten de haven binnen te roeien. De zeilen werden gestreken, roeispanen werden klaargelegd. Een kleine groep mensen had zich op de kade verzameld, zag Arnaut, nieuwsgierig naar de nieuwkomers.
“Waarom denken ze toch altijd dat er iets te zien valt?” mopperde Gundar geïrriteerd, maar Arnaut kon in zijn ogen lezen dat hij best trots op zichzelf was. Hij keek langs de gezichten van de verzamelde mensen, hopend Will en Evanlyn ertussen te zien staan. Hij zag hen echter niet. Hij liet zich niet op zijn kop zitten; het was heel goed mogelijk dat ze ergens op hen zaten te wachten. Als ze naar ieder binnenkomend schip zouden kijken, zouden ze de hele dag bezig zijn.
Toch was Arnaut een beetje teleurgesteld. Onbewust had hij gehoopt gelijk een blijde hereniging met zijn vriend en dochter te krijgen. Hij liep naar Cassandra toe, die ook naar de kade stond te staren.
“We vinden ze wel,” beloofde Arnaut. “We vragen gewoon aan Erak waar ze zijn. Hij moet het wel weten.” Cassandra glimlachte.
“Erak vindt het vast geweldig Will en Evanlyn over de vloer te hebben,” merkte ze op en hij grinnikte.
“Net als vroeger,” zei hij.
“Net als vroeger,” beaamde zij.
De eerste bemanningsleden sprongen van boord, touwen meeslepend om het schip aan te meren. Het groepje Araluenen, inclusief Eden en Celia, verzamelde zich in een kleine cirkel.
“Daar gaan we dan,” zei Alyss. Arnaut merkte op dat het haar moeite kostte kalm over te komen. Hij realiseerde zich dat zij Will natuurlijk ongelofelijk moest missen. Hij kon zichzelf wel voor zijn kop slaan. Zij had hem iedere keer gesteund, moed ingesproken, en hij was domweg vergeten hetzelfde voor haar te doen. Hij voelde zich een slechte vriend. Hij vergat even dat hij de hele groep naar Skandia had geleid, haar op die manier hoop en moed gevend.
“Maak je geen zorgen, Alyss,” vertelde hij haar. Liever laat dan nooit, dacht hij.
“Het is niet zo dat Erak ons toegang zal weigeren,” merkte Pauline geamuseerd op.
“En als hij dat wel doet,” viel Duncan haar bij, “dan hebben we nog altijd twee leden van de diplomatieke dienst bij ons die hem op zijn donder kunnen geven.” Alyss glimlachte en nam het initiatief als eerste van boord te gaan. Met hernieuwd enthousiasme hielp Arnaut de anderen het schip af, om zelf als laatste over de reling te springen. Hij had Gundar al bedankt. Meteen zodra Skandia in zicht kwam, was hij op de Skandiër afgestapt, wetende dat er later veel te veel commotie zou zijn. Gundar had zijn woorden weggewimpeld, zeggend dat het geen probleem was, dat hij altijd welkom was aan boord van de Willwolf. Arnaut had aanstalten gemaakt weg te lopen, maar Gundar had hem teruggeroepen. Hij had hem gevraagd Will ook eens bij hem langs te sturen, ze hadden elkaar al veel te lang niet gezien. Arnaut had gezegd dat hij dat zou doen, zich ondertussen afvragend of het wel mogelijk was. De kans bestond dat Will ook gevangengenomen was…
Hij schudde het van zich af, zich concentrerend op de taak die voor hem lag. De menigte die zich op de kade verzameld had, was alweer verdwenen; er was besloten dat dit schip niet interessant genoeg was. Ze moesten eens weten, dacht hij. Als herders leidden Cassandra en Arnaut hun metgezellen naar de centrale hal, hetzelfde gebouw als waarin de oberjarl ook gehuisvest was. Zij tweeën waren de enigen die hier eerder geweest waren, wat het logisch maakte dat zij de weg wezen. Ze zigzagden tussen alle kisten, opgerolde stukken touw en andere scheepswaar door, proberend elkaar niet kwijt te raken in de drukke straten van Hallasholm. In de centrale hal was het aanzienlijk rustiger. De deur viel dicht, een galmende klap nalatend en de geluiden van de stad buitensluitend. Een man keek op van zijn werk achter een klein bureautje.
Duidelijk niet blij gestoord te worden, legde hij zijn pen neer en schoof zijn papieren op een stapeltje.
“Het is niet toegestaan hier binnen te treden,” merkte hij bits op. Arnaut nam aanstalten iets terug te snauwen, maar Alyss was hem voor. Ze wierp hem een waarschuwende blik toe, terwijl ze een stap naar voren deed.
“Wij zijn een delegatie uit Araluen. We zouden graag met de oberjarl spreken,” vertelde ze de man, op haar professionele toon die geen tegenspraak duldde. Het mannetje bekeek hen even met samengeknepen ogen, als om te taxeren of ze echt Aralueens waren. Blijkbaar besloot hij van wel, want hij rechtte zijn rug, kuchte even en kondigde toen aan dat hij zijn best zou doen, maar dat hij niets kon beloven.
“De oberjarl heeft immers een drukke agenda,” voegde hij eraan toe.
“Vertel hem dat vrouwe Evanlyn erbij is,” zei Cassandra, met een mysterieuze glimlach. Arnaut deed moeite zijn gezicht in de plooi te houden. Cassandra gebruikte haar oude codenaam eigenlijk niet meer, aangezien dat nu de naam van hun dochtertje was, maar in dit geval zou Erak precies weten wie er in zijn ontvangstruimte stonden, zonder dat dit onbekende mannetje het ook zou weten. Hij knikte dat hij het begrepen had en snelde vervolgens de hal uit, verdwijnend door een deur die Arnaut nog niet eerder was opgevallen.
Het duurde niet lang voor de man nerveus terug kwam, om hakkelend de oberjarl aan te kondigen. Dit was eigenlijk niet nodig; Erak’s gevloek was ruim van te voren te horen.
“Wie heeft het bedacht een delegatie uit Araluen te laten wachten?!” brulde hij. “En nog wel een koninklijke delegatie! Ik zou die idioot moeten ontslaan!” Er volgden een aantal woorden die in geen enkele taal fraai waren, voordat Erak in volle glorie de hal binnen kwam gestormd. Het mannetje kromp in elkaar en richtte zich snel weer op zijn rapporten. Erak’s kwade blik verdween als sneeuw voor de zon, zodra hij de kleine groep die op hem te wachten stond opmerkte. Een grijns verspreidde zich over zijn gezicht.
“Ik voel me vereerd!” riep hij uit. “Een verrassingsbezoek van mijn favoriete Araluenen!” Hij nam hen één voor één op. “Maar waar is Will?” voegde hij er een beetje teleurgesteld aan toe. “En wie zijn dat?” Hij wees naar Eden en Celia, die geschrokken achteruit waren gedeinsd, zodra de machtige gestalte van Erak in zicht was gekomen. “Voordat jullie me alles uitleggen – want ik verwacht dat jullie dat gaan doen –, volg mij!” Erak draaide zich om en liep weer terug in de richting waar hij net vandaan was gekomen. Arnaut grijnsde naar zijn metgezellen en gebaarde dat alles in orde was; Eden en Celia zagen eruit alsof ze dat betwijfelden.
De oberjarl bracht hen naar een van zijn kamers, een luxe zitkamer waar een schaal met eten en drie kruiken drinken klaar stonden. Ze namen plaats en Arnaut nam het initiatief om met de uitleg te starten. Hij vertelde hoe Araluen in een onverwachte oorlog was vervallen, en hoe ze uiteindelijk weg waren gevlucht. Erak’s uitdrukking verduisterde en hij hoorde met afschuw aan wat hen allemaal was overkomen. Zo nu en dan vloekte hij, maar voorderest werd Arnaut niet onderbroken. Het bleef, op het knisperen van het haardvuur na, een tijdje stil zodra hij klaar was.
“Dat verklaart in ieder geval dat Will hier niet is,” merkte de Skandiër somber op. “En wie dat zijn.” Hij wees naar Eden en Celia. “Enig idee waar Will zich kan bevinden?” Pauline zuchtte.
“We hoopten dat jij dat ons kon vertellen. Will is veel eerder dan wij vertrokken en had daarom allang aan moeten komen,” vertelde zij. Arnaut probeerde de paniek die zich in hem opbouwde te onderdrukken, maar hij kon het niet helpen dat hij zich een beetje benauwd begon te voelen. Wat als er iets gebeurd was? Wat als hij ook in een Scoti cel zat, of erger? Wat als hij zijn beste vriend en dochtertje nooit meer terug zou zien? Het gevoel dat hem overspoelde kneep zijn keel dicht. Cassandra’s hand gleed in de zijne en hij keek haar glimlachend aan. Zij probeerde terug te lachen, maar het mislukte. Het viel Arnaut op dat Pauline haar arm om Alyss heen had geslagen, en dat Celia en Eden alles met grote ogen aanschouwden. Hij kon het wel begrijpen. Zij hadden geen idee over wie en wat dit hele verhaal ging, ondanks dat ze het al een keer gehoord hadden.
Erak knikte.
“Er zijn de afgelopen weken helemaal geen schepen vanuit Araluen gearriveerd,” vertelde hij hen. “Ik vroeg me al af waarom.” Hij fronste en een zorgelijke uitdrukking gleed over zijn gezicht.
“Wat is er?” vroeg Arnaut met tegenzin, bang dat het antwoord nog meer slecht nieuw beloofde.
“Er is een paar weken geleden een schip met mijn meest veelbelovende broederband vertrokken,” zei Erak. “Ze waren op weg naar Araluen. De moeder van hun skirl komt daar vandaan en ze wilden het land bezoeken. Ik hoop dat zij veilig weg zijn gekomen. Ik moet er niet aan denken Karina het nieuws te moeten geven dat haar enige zoon er niet meer is…” De oberjarl verzonk in gedachten.
“Wie is Karina?” vroeg Duncan uiteindelijk, om de stilte te doorbreken. Erak keek op.
“Karina is de weduwe van een van mijn vroegere bemanningsleden,” antwoordde hij. “Mikkel, zo heette hij, is tijdens onze laatste tocht vermoord. Thorn, zijn beste vriend, verloor diezelfde nacht zijn hand. Hij is nooit echt over die dag heen gekomen. Hal, de zoon van Mikkel en Karina, is de enige die Thorn zover heeft kunnen krijgen door te gaan met zijn leven. Hij is nu een deel van Hal’s bemanning geworden.” Arnaut liet het even op zich inwerken en begreep hoe Erak zich moest voelen. Als die Karina ook al haar man had verloren…
“Helaas kan ik jullie zoektocht naar Will en de kleine Evanlyn niet beëindigen, maar ik kan jullie wel kamers aanbieden om in te verblijven terwijl jullie op hen wachten,” vervolgde de Skandiër.
“En dat aanbod nemen we graag aan,” glimlachte Cassandra. Erak knikte haar warm toe en gaf een bediende orders kamers voor zijn gasten klaar te maken. Arnaut wist niet of hij zich blij of verdrietig voelde; ze hadden hun bestemming bereikt, maar hun doel nog niet.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen