Arnaut leunde met een tevreden gevoel tegen de reling aan. In het westen zakte de zon richting de zee, de wolken paars en oranje kleurend. Dit was de derde dag van hun vaart met de Skandiërs, wat betekende dat ze halverwege Skorghijl waren. Hij zuchtte. Eindelijk waren ze op weg naar hun verzamelpunt. Hij vroeg zich voor de zoveelste keer die dag af hoe het Will verging met Evanlyn. Hij miste zijn dochtertje. Hij miste zijn beste vriend uiteraard ook, maar dat was toch anders. Hij kon het niet goed beschrijven. Hij probeerde zich voor te stellen wat de twee tegen gekomen waren op hun vlucht. Zouden de Scoti hen ook te pakken hebben gekregen? Zouden ze al in Skandia zijn? Of zouden ze door andere vijanden zijn verrast? Arnaut kon het niet aan hierover te denken. Wat nou als er iets ergs met hen gebeurd was? Hij zou het zichzelf nooit vergeven. Hij liet zijn hoofd hangen en staarde treurig naar de kalme golfjes van de zee onder hem.
Een hand gleed over zijn arm. Arnaut keek op en zag Cassandra naast hem staan, starend naar de zonsondergang. Zijn hart brak bijna van het verdriet dat in haar ogen te lezen lag.
“Ze komt weer terug,” verzekerde Arnaut haar, hopend dat hij de waarheid sprak. Cassandra zuchtte en draaide haar blik van het tafereel voor hen weg.
“Wat als er iets met hen gebeurd?” vroeg ze met zachte stem. Ze keek smekend naar hem op, alsof haar hoop van zijn antwoord afhing. Arnaut aarzelde een moment.
“Dan lost Will het op. Ik geloof in hem,” antwoordde hij toen krachtig. Een last werd van zijn schouders getild zodra hij de hoop weer in haar ogen aan zag flakkeren. Hij sloeg een arm om haar heen en samen keken ze hoe de zon achter de horizon verdween.
Will grijnsde samenzweerderig naar Hal. Hij merkte best dat ze de andere Reigers op zijn zwakst uitgedrukt achterdochtig hadden gemaakt, maar om eerlijk te zijn vond hij het best wel leuk. Dit was weer eens iets anders dan die gespannen, serieuze sfeer die er de afgelopen tijd had gehangen. Hal deelde bevelen uit aan zijn bemanning, taken verdelend waar Will nog niet eens aan gedacht had. Will moest toegeven dat hij bewondering had voor de jonge Skandiër; hij was een ware leider. Hoe beter Will hem leerde kennen, hoe meer hij besefte dat dit niet de eerste de beste willekeurige Skandiër was. Er waren er niet veel die een compleet nieuw revolutionair schip ontworpen, om maar een voorbeeld te geven.
Op het moment had Will niet veel te doen, wat hem ertoe bracht Evanlyn op te zoeken. Het meisje was samen met alle andere spullen alvast aan boord van de Reiger gebracht. Ze zat netjes op één van de bankjes te wachten, handjes ineengevouwen om haar schoot, beentjes een eind boven het dek bungelend. Zodra ze hem zag naderen, echter, sprong ze op met een grijns van oor tot oor en rende op hem af.
“Willie!” kraaide ze, haar armpjes naar hem uitstekend om hem te laten weten dat hij haar op moest tillen. Hij lachte en gooide haar in de lucht. Evanlyn straalde en knuffelde hem zodra hij haar weer opving. Ze keek weer serieus het moment dat ze zich even terugtrok, voor zover een peuter serieus kan kijken. “Wanneer gaan we weer naar huis?” Will, die deze vraag niet aan had zien komen, merkte dat hij met zijn mond vol tanden stond. Evanlyn keek hem afwachtend aan, haar hoofd schuin houdend. Will keek haar even diep in de ogen en dacht aan Araluen, het land en het kasteel.
“Snel, Evanlyn, snel,” verzekerde hij haar toen. Hij glimlachte. “Eerst gaan we bij Hal thuis op bezoek, goed?” Haar ogen werden groot van verbazing.
“Woont hij dan niet hier, op het bootje?” vroeg ze naïef. Will grinnikte.
“Het lijkt wel zo, nietwaar? Zullen we het hem zelf gaan vragen?” Evanlyn knikte enthousiast en Will bracht haar naar het strand.
Hij keek geamuseerd toe hoe haar kleine beentjes haar over het zand heen droegen, in de richting van de Reigers. Nog voor ze volledig stilstond, trok ze aan Hal’s mouw. Ze was te ver weg voor Will om te horen wat ze zei, maar haar vingertje, wijzend naar de Reiger, en Hal’s verbaasde uitdrukking spraken boekdelen. Will schudde lachend zijn hoofd en slenterde naar de inmiddels hardwerkende Skandiërs. De basis van de constructie die Hal en hij samen hadden ontworpen lag al uitgelegd op de grond. Ulf, Wulf en Stefan waren druk bezig de aparte onderdelen in elkaar te zetten. Lydia nam het initiatief om op Evanlyn te passen en samen zochten ze een plekje uit om een zandkasteel te gaan bouwen. Will ving flarden van hun gesprek op en schudde flauw glimlachend zijn hoofd bij Evanlyn’s voorstel om het net zo te maken als kasteel Araluen.
“Het begint er al op te lijken, vind je ook niet?” merkte Hal op, met zijn armen over elkaar geslagen naar de werkzaamheden voor hen kijkend. Will knikte bedachtzaam.
Hal en hij schoten de anderen te hulp op het moment dat de constructie rechtop gezet moest worden. Met touwen, die over de gehele bovenkant vastgemaakt waren, trokken ze het bouwwerk met gemak omhoog. Binnen tien minuten werd de laatste hand aan het drie meter hoge houten gevaarte gelegd. Het stond nu stevig omhoog en zelfs Ingvar kreeg het niet voor elkaar het om te duwen. Will observeerde het geval en concludeerde dat het precies was zoals hij zich had voorgesteld. Het bestond uit een soort platform, bestaande uit verscheidene latjes, zo in elkaar gestoken dat ze met geen mogelijkheid los te krijgen waren. Uit dat platform stak een dozijn langere en bredere latten, in een hoek van zeventig graden naar de grond, als poten van een insect. Die latten staken half in de grond, voor de stevigheid. Vanaf deze basis torende een paal anderhalve meter de lucht in. Hieraan vast, weer met dezelfde techniek als het platform, was een andere paal bevestigd, ook van anderhalve meter lang, die in een hoek van vijfenveertig graden richting het water wees. Aan deze paal, was een derde en laatste paal bevestigd, dit keer parallel aan de grond en twee en een halve meter lang, boven het water. Een constructie van kleinere latjes en stukken touw zorgde ervoor dat het hele bouwwerk in evenwicht bleef. Aan de bovenkant van de drie palen was een ruwe geul uitgesneden. Hier overheen liep een touw met een haak aan het uiteinde. De haak hadden ze provisorisch gemaakt van pinnen uit stoelen en beddenspijlen, beide materialen afkomstig uit de hutten. Niemand wist wie de eigenaar was van die hutten, maar één ding wisten ze zeker: diegene zou niet erg blij met hen zijn, zodra hij erachter kwam wat het lot van de meeste van zijn meubels was…
Will had liever iets gemaakt wat effectiever en sneller werkte, maar daar hadden ze geen tijd voor; ze hadden eenvoudigweg de voorraden niet meer om langer op Skorghijl te blijven. Het was de bedoeling dat de haak aan de barricade vastgemaakt zou worden. De bemanning zou dan het touw aantrekken, dat op de kade, buiten de constructie, nog een meter of zeven doorging. Hierdoor zou een deel van de barricade los moeten komen, en bij het opkomende tij de baai uit moeten stromen. Het proces zou een aantal keer herhaalt moeten worden, en ook snel uitgevoerd. Zij hadden immers het tij ook nodig om uit te varen, anders moesten ze nog een halve dag wachten op een nieuwe kans. Daar zou ook nog bovenop komen dat ze dan het risico liepen dat het wrakhout terug de baai in kwam en ze opnieuw konden beginnen.
Alles bij elkaar genomen, was het geen stabiel plan en het gaf alles behalve zekerheid, maar het was iets. Iets beters hadden ze niet ter beschikking. Het daaropvolgende halfuur was iedereen druk bezig met het uit elkaar slopen van de barricade. Het tij werd precies op tijd sterk genoeg, en een heel spoor van stukken hout dreef de baai van Skorghijl uit. Will keek even tevreden naar hoe alles ervoor stond en zag dat Hal hetzelfde deed. Hij liep naar hem toe.
“Het gaat niet snel genoeg,” mompelde Hal fronsend. Will schrok, maar dat was alleen te zien aan zijn ene opgetrokken wenkbrauw. “Eer het gat groot genoeg is om er doorheen te varen, zal het tij al beginnen te keren.” Will onderdrukte de paniek die zich langzaam in hem opbouwde. Als de voorraden opraakten voordat ze in Skandia aankwamen, dan zouden de gevolgen niet erg prettig zijn. Zelf kon hij wel een tijdje op rantsoenen of zelfs zonder eten doen – dat had hij immers vaak genoeg gedaan – maar Evanlyn kon dat niet. Hij kon er niet aan denken om zonder het meisje aan te komen in Skandia, de uitdrukking en het besef op de gezichten van zijn twee beste vrienden te zien…
“Waar wachten we dan nog op? Laten wij ook helpen!” riep hij uit en hij sleepte Hal aan zijn mouw mee naar het touw, waar Stig bezig was een nieuwe slooptocht te leiden. Will zag dat Hal zich vermande, het touw vast grijpend. Will zette zich schrap, zich voorbereidend op het kapot trekken van nog een deel van de barricade.
Stig’s signaal klonk en de hele groep gooide zijn gewicht in de strijd. Na hoogstens een halve minuut trekken, tuimelde iedereen achterover, begeleid door een luid kraken in de baai. Hal liet gauw het touw los en zwom naar de barricade toe. Hij haakte het touw aan een groot stuk hout vast, controleerde zijn werk even en klom vervolgens weer op de kant, om te helpen het stuk hout los te trekken. Talloze keren deden ze dit opnieuw, maar het werk leek amper te verminderen. Het ging tergend langzaam en van de zorgelijke blik die op Hal’s gezicht te lezen lag, kon Will afleiden dat alles op de laatste minuten af ging hangen. Hij concentreerde zich zo veel mogelijk op het werk dat voor hem lag, zodat het zo snel en effectief mogelijk afgemaakt kon worden.
Een luid gejuich steeg op zodra het laatste steunblok van de barricade losgetrokken werd, ervoor zorgend dat de rest van het hout doelloos de baai in spoelde.
“Iedereen aan boord!” brulde Hal gespannen. Het tij lag bijna stil; het was nu of nooit. Will was blij dat Lydia Evanlyn alvast aan boord had gezet, aangezien hij bijna zeker was dat hij haar kwijt zou raken in het gedrang dat zich nu op het strand afspeelde. Stig en Ingvar waren het schip al aan het afduwen, nog voor iedereen goed en wel aan boord was. Will greep de reling en slingerde zich aan boord. Hij keek nog een keer met scherpe blik het strand af, controlerend of ze niets vergeten waren.
Hij probeerde zo veel mogelijk uit de weg te blijven, terwijl de bemanning op Hal’s orders het schip over denderden. Evanlyn kwam op hem af getrippeld.
“Hal zei dat dit ook zijn huis is,” verklaarde ze triomfantelijk. “Hij heeft twee huizen!” Will keek haar met gespeelde verbazing aan.
“Maar hoe kan dat nou?” Evanlyn schudde haar hoofd, alsof ze niet kon begrijpen dat Will de logica niet zag. Ze begon een hele theorie uit te leggen, over hoe Hal als Skandiër veel reizen maakte, en daarom een extra huis had. Will glimlachte naar haar. Hij vroeg zich af hoe ze zou reageren wanneer ze haar ouders in Skandia terug zou zien. Hij kon zich de uitdrukking op de gezichten van Arnaut en Cassandra in ieder geval voorstellen. Hoe zou het hun groepje zijn vergaan? Zouden ze wel in Skandia aankomen? Of was Will de enige die zich aan die hoop vastklampte?
Hij sloeg snel een arm om Evanlyn heen en zette zich schap tegen de reling, het moment dat de Reiger over de resten van de barricade heen gemaneuvreerd werd. Er stak opnieuw een luid gejuich op, zodra het schip de zee bereikte en de zeilen gehesen konden worden. Ze lieten Skorghijl achter zich en zetten koers naar de haven van Hallasholm, hun bestemming.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen