Halt slenterde zo rustig mogelijk over het dek. Dit om te zorgen dat hij niet opviel. Niet dat zijn mantel en wapens dat effect niet verpestten, maar hij kon nooit voorzichtig genoeg zijn. Hij kon bijna niet geloven dat niemand doorhad dat hij hier niet hoorde; het was verdacht, alsof ze hadden afgesproken dat hij hier komen mocht. Hij liep langzaam naar de reling en zag dat het schip de haven nog niet verlaten had. Integendeel, het minderde juist vaart en stevende weer op de kade af. Hij bleef tegen de reling steunend staan en keek uit over de smalle strook water die hem nog van de kust scheidde. Nog even en hij zou weer vaste land onder zijn voeten hebben; het kwam allemaal wel erg mooi uit…
Wachtend tot het schip aangemeerd werd, probeerde Halt alle trucjes die hij kende om zeeziekte tegen te gaan. Het leek te lukken. Het hielp natuurlijk ook al dat het schip de haven niet verlaten had, waardoor de golven niet hoog kwamen, en dat het schip zo groot was. Hij onderdrukte de neiging om te glimlachen; zonder zeeziekte was het eigenlijk best prettig op zo’n schip, met de frisse zeelucht… Hij schudde even zijn hoofd om weer helder te worden. Nee, hij vond schepen niet leuk en bij die statering hield hij het. Wanneer hij eenmaal op de kade zou staan, kon niemand hem meer wat maken, mijmerde hij. Dan zou hij naar Skandia afreizen en Will en de anderen weer terugzien. Hij wist best dat hij zijn zinnen niet te veel op die plannen moest zetten; eerst moest hij maar van het schip af zien te komen. Het leek allemaal zo gemakkelijk, maar met de Scoti was tegenwoordig niets zoals het leek.
Halt keek gespannen toe hoe de kade steeds dichterbij kroop. Nog vijftig meter, twintig, tien… Zodra het schip de laatste meters inging, werden er om Halt heen bevelen geschreeuwd. Dikke, opgerolde touwen werden opgepakt en op de kade geslingerd, matrozen sprongen erachteraan om ze vast te maken. Het dek gonsde van de bedrijvigheid. Dit was zijn kans. Nog voor het schip volledig stil en vast lag, sprong hij op de kade. Hij trok de kap van zijn mantel over zijn gezicht en rende de kade af. Nog even, nog even en dan was hij vrij. Er was hier geen kasteeldeur om hem bij tegen te houden. Zijn hart bonsde luid in zijn borstkas en hij zag de vrijheid van een bos voor hem opdoemen.
Evan vloekte luid. Waarom…? Hij zuchtte geïrriteerd en kreeg zichzelf weer onder controle.
“Goed,” zei hij tegen de boodschapper. “Leg de loopplank uit. Ik kom er aan.” Hij kon het niet geloven. De koning kwam weer eens roet in het eten schoppen. Jaren had hij aan dit plan gewerkt. Jaren! Bijna zijn hele leven. En nu, nu kwam dat luie varken van een koning hem vertellen dat hij ook mee kwam?! Evan ijsbeerde door zijn hut. Dit was verschrikkelijk. Wanneer de koning in Skandia aan zou komen, zou hij erachter komen dat het gehele verhaal over zijn zoon gelogen was, dat Skandiërs hem helemaal niet hadden ontvoerd. Gefrustreerd haalde hij zijn handen door zijn haar. Hoe kon hij dit nog rechtzetten? Zijn hele plan viel in duigen!
Hij besloot om deze kwestie later op te lossen en liep met ferme passen naar de plaats waar de koning zijn aankomst aan liet kondigen. Hij stapte van boord en spreidde uitnodigend zijn armen open.
“Majesteit!” riep hij met een valse verwelkomende glimlach uit in de richting van de hofhouding van de koning. “Wat een verrassing!” Hij keek zogenaamd blij toe hoe de protserige stoet voor hem tot stilstand kwam. De koning knikte ernstig, alsof zijn aanwezigheid alles verrijkte. Evan verdrong de neiging om verontwaardigd te snuiven; de koning moest eens weten…
“Ik heb besloten,” liet de koning traag weten, “dat ik met je mee ga. Iemand moet die Skandiërs vertellen dat ze af moeten blijven van andermans eigendommen. Als zij degenen waren geweest die mijn zoon hadden ontvoerd,” de man kromp onwillekeurig even in elkaar, “dan hadden ze alle recht gehad op zijn schild.” Hij knarste met zijn tanden, een verbitterde uitdrukking op zijn gezicht. “Maar ze hebben hem niet ontvoerd!” schreeuwde hij toen. Evan deed onwillekeurig een stap achteruit, maar hij herstelde zich snel.
“Precies, majesteit. Concentreert u zich op de opstandelingen die dat wel op hun kerfstok hebben, dan neem ik…” begon Evan op zalvende toon, maar de weerbarstige man onderbrak hem.
“Nee! Ik ga er persoonlijk heen. De barbaren zullen boete doen!” Evan begon zich zorgen te maken om de man. Hij haalde jachtig adem en zijn ogen puilden uit. Evan wenste dat de koningin nog leefde, zij had haar man wel kalm gekregen en deze reis uit zijn hoofd gepraat. Helaas was de stille vrouw jaren geleden verdwenen. Niemand had ooit meer iets van haar gehoord.
“Majesteit, ik weet niet of dat wel zo’n goed idee is…” probeerde hij nog, maar weer snoerde de koning hem de mond.
“Kan me niet schelen! Ik ga! En als je me nu nog verder tegenspreekt, blijf je zelf maar hier!” de man staarde Evan uitdagend aan, maar Evan wist wel beter. De koning uitte geen loze dreigementen. Hij knikte stram.
“Natuurlijk. Ik laat een kamer voor u gereedmaken,” antwoordde Evan zuur. Hij draaide zich om en maakte zich gereed om te vertrekken.
“Evan,” riep de koning tevreden. Evan draaide zich langzaam om en toverde een glimlach op zijn gezicht.
“Ja, majesteit?” vroeg hij zoetjes. De koning gebaarde naar een paar wachters.
“We kwamen deze man tegen. Hij negeerde een verzoek om halt te houden. Ik heb hem laten arresteren,” legde de koning vaag uit, terwijl de wachters een tegenstribbelende man naar voren duwden.
Evan keek nieuwsgierig toe. Wie zou er een direct bevel van de koning durven te negeren? Zelfs hij kon dat niet doen zonder de gevolgen te moeten ondergaan! Hij lachte schamper toen hij zag dat het niemand minder dan Halt was. Hij sloeg zijn armen over elkaar en wachtte tot de wachters hem voor hem hadden gebracht. Toen richtte hij zich tot de koning, die achterdochtig toekeek.
“Dit, majesteit, dit is niemand minder dan Halt. Wegens persoonlijke redenen is hij mijn gevangene. Hij gaan mee naar Skandia om daar zijn lot onder ogen te zien.” Evan keek Halt hatelijk aan en kreeg een neutrale blik terug. Het was jammer dat hij geen reactie kreeg, maar daar kon hij niets aan veranderen nu. De koning was al niet meer geïnteresseerd en betrad met zijn gevolg het schip. Evan gaf de wachters de opdracht om Halt weer naar zijn verblijfplaats terug te brengen. Hij gaf geen bevel tot bewaking; dat genoegen gunde hij de man voor hem niet. Het was ook niet nodig, de bemanning was al bezig het schip weer los te maken. Eer Halt weer los zou komen, zouden ze al lang en breed op zee zitten.
Halt kon het niet geloven. De Scoti hadden hem weer te pakken gekregen! Ook Evan’s bericht dat hij meegenomen werd naar Skandia, kon hij bijna niet geloven. Skandia was precies de plaats waar hij heen wilde! Hij gunde Evan niet de kans om zijn blijdschap te ontdekken en staarde neutraal terug. Inmiddels werd hij alweer de trappen afgeduwd, terug naar de ruimte achter een stapel wijnvaten. Hij voelde het schip onder zich tot beweging komen, een teken dat de lange reis al begonnen was. De wachters bonden hem weer vast en verlieten de ruimte, zijn wapens op dezelfde plaats achterlatend. Halt besloot dat hij wel zijn boeien los zou maken, maar niet meer zou proberen te ontsnappen. Eer hij op eigen houtje in Skandia aan zou komen, zou het te laat zijn. Nu had hij mooi een lift en kon hij gelijktijdig de vijand in de gaten houden. Een gevoel van voldoening spoelde door hem heen, terwijl hij begon aan het losmaken van zijn boeien. Ja, dacht Halt, het ging allemaal goedkomen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen