Will keek van een afstandje toe hoe de Reigers in actie kwamen. Edvin nam om de een of andere reden het bevel over en stuurde op autoritaire toon één van de anderen aan boord van het schip om iets te halen. De jongen, die Will nu herkende als Jesper, kwam terug met een bundel spullen in zijn armen, die hij voorzichtig aan Edvin gaf. Edvin begon de bundel uit te pakken en Will zag dat het verbandspullen waren. Ook Stig nam een deel van het bevel over; hij ging met Ingvar en Lydia aan boord van het nu hopelijk verlaten Scoti schip. Will keek toe hoe Edvin Hal handig verzorgde en daarna overging op de kleinere verwondingen van de andere bemanningsleden.
Will liep langzaam op de broederband af, bedacht zich toen en liep richting de Reiger. Hij klom aan boord en keek om zich heen. Het duurde niet lang voordat hij had gevonden wat hij zocht: Evanlyn zat met een angstige uitdrukking op haar gezicht ineengedoken tussen twee bankjes. Will hurkte naast haar neer.
“Ga je mee, Evanlyn?” fluisterde hij. Ze vloog hem opgelucht om de hals, in plaats van te antwoorden. Will stond op, met het meisje in zijn armen en draaide zich om. Daarna liep hij wel richting de Reigers, precies op tijd om te kunnen aanschouwen hoe Stig, Lydia en Ingvar terugkwamen met twee spartelende gevangenen. Ingvar tilde ze één voor één van de grond af, zodat Lydia en Stig hun handen en voeten konden vastbinden. Daarna werd het tegenstribbelen aanzienlijk minder. De gevangenen werden op een klein afstandje neergezet; niet te dichtbij, niet te ver weg.
Stig, Lydia en Ingvar kwamen richting de rest van de groep en ook Will legde de laatste paar meters af, zich realiserend dat hij stil was blijven staan. Thorn zat ingespannen naar Hal te kijken, alsof dat hem zijn ogen open zou laten doen. Edvin merkte ook op dat Thorn dat deed en keek nerveus toe, bang dat zijn medische kennis te kort schoot. Will plaatste Evanlyn bij Lydia, wat hem een zielige blik van het kleine meisje opleverde. Hij wist best dat ze geschrokken was van alle gevechten en dat ze bij hem wilde blijven – de enige die ze hier al haar hele leven kende –, maar hij moest nu even zijn handen vrij hebben. Hij hurkte naast Hal neer, tegenover Thorn en observeerde de situatie een poosje.
“Nou?! Komt er nog wat van?” riep Thorn gespannen uit. Zijn stem sloeg een heel klein beetje over, maar hij sloeg er geen acht op. Will gaf geen antwoord, wat Thorn aanspoorde verder te gaan. “Gebruik je jager-magie gewoon en… en maak hem beter!” Bij het tweede deel van de zin stierf zijn stem langzaam weg. Will nam zijn tijd om te antwoorden.
“Jagers bezitten geen magie,” liet hij Thorn toen kalm weten. “Alles wat ik bezit is het resultaat van jarenlange, constante oefening.” Hij pauzeerde even, terwijl Thorn hem verbijsterd aanstaarde. “Ik heb in de afgelopen jaren veel ergere verwondingen gezien dan deze.” In Thorn’s ogen flikkerde weer wat hoop op.
“Waar wacht je dan op? Genees hem!” riep hij, nu weer op vol volume. Will lachte grimmig.
“Was het maar zo makkelijk,” mompelde hij, maar desondanks analyseerde hij wat er gedaan moest worden. Het probleem was, dat het geen echte verwonding was. Hij was alleen buiten bewustzijn geslagen. Will fronste licht, aan het verband om Hal’s hoofd plukkend. Vanuit zijn ooghoek zag hij Edvin beledigd kijken, maar hij durfde niets te zeggen. Zonder verdere omhaal trok Will het verband weg.
“Wat doe je?” vroeg Thorn achterdochtig. Opnieuw gaf Will geen antwoord en hij zag dat het Thorn behoorlijk begon te irriteren.
“Hoe lang is Hal al bewusteloos?” vroeg hij in plaats daarvan op autoritaire toon. Thorn haalde zijn schouders op.
“Weet ik veel. Sinds het gevecht eindigde,” was zijn simpele antwoord. Will rolde met zijn ogen en wendde zich tot Edvin.
“Een minuut of zeven,” antwoordde hij na een lichte aarzeling. Will knikte afwezig.
“Is er al geprobeerd hem wakker te krijgen?” vervolgde hij zijn ondervraging. Edvin schudde zijn hoofd.
“Alles wat ik heb gedaan, is zijn gezicht schoonmaken – zodat ik de schade kon zien – en een verband aanleggen. Dat jij er net hebt afgetrokken,” verklaarde hij met een veelbetekenende blik op de lap stof in Will’s hand. Will nam de moeite niet om schuldig te kijken. In plaats daarvan trok hij één voor één Hal’s oogleden omhoog, om te zien dat zijn ogen gewoon op het licht reageerden. Deze actie leverde hem een sceptische blik van Thorn op.
Will merkte op dat de gehele broederband inmiddels gespannen over zijn schouder mee zat te kijken. Hij zuchtte geïrriteerd en leunde een beetje achterover.
“Nou? Wat ga je doen?” vroeg Thorn na enkele seconden.
“Wachten,” zei Will kortaf.
“Ik voel de behoefte om iets te slaan,” merkte Thorn droog op. Will trok een wenkbrauw naar hem op, maar kreeg geen verdere verklaring.
Niet lang daarna barstten alle aanwezigen – behalve Will, die te allen tijde zijn kalmte bewaarde – in een luid juichen uit: Hal opende zijn ogen. Will maande hen tot stilte en ging verder met zijn onderzoek.
Hal opende zijn ogen en het eerste wat tot hem kwam was een barstende hoofdpijn. Het felle licht van de zon verblindde hem en even zag hij niets anders dan lichtvlekken en een aantal silhouetten boven zich. Hij zwolg een tijdje in zelfmeelij, voordat hij zich realiseerde dat er tegen hem gepraat werd. Hij spande al zijn krachten aan om zich op de woorden te concentreren en merkte angstig op dat het hem niet lukte. Zijn zicht wilde ook maar niet helder worden en de woorden zweefden om hem heen alsof hij in een bubbel zat waar ze niet doorheen konden. Hij probeerde de woorden te vangen en zijn eigen woorden eraan toe te voegen. Hij vroeg zich af hoe je dat ook alweer noemde. O ja, praten. Hij wilde praten. Maar het lukte niet. Hal voelde zich ineens heel klein en opgesloten en begon in paniek om zich heen te slaan. De woorden veranderden van toon en hij voelde hoe zijn armen in bedwang werden gebracht, als het ware op bevel van die woorden. Heel even leek zijn zicht beter te worden en hij onderscheidde een man met een soort haak als hand. Hij kende die man – maar wie was het? Hij groef in zijn geheugen, maar kon de naam van deze man niet herinneren. Hij raakte weer in paniek en wilde net weer om zich heen beginnen te slaan, wanneer de woorden om hem heen het antwoord ineens brachten. Thorn. Ja, dat was het. De man heette Thorn.
Hal onderscheidde nog een figuur. Een grijsgroene figuur, die hem kalm opnam. Hal herkende deze figuur niet. Wie was het? En wat deed hij hier, naast hem en Thorn? Hij probeerde het te vragen, op zijn skirl toon – want ja, hij was een skirl, dat was waar ook! –, maar opnieuw wilden de woorden zijn mond niet verlaten. Zijn iets verbeterde zicht werd weer wazig, alsof hij onder water was gekomen en hij steeds verder van het daglicht vandaan zonk. Hal vocht tegen de duizeligheid, maar het was moeilijk. Zo moeilijk. De verleiding werd groot om gewoon… Nee! Nee, nee, nee! Hij zou niet opgeven! Hij vocht nog harder en harder, totdat hij zich misselijk begon te voelen en verdwaasd slikte, geen behoefte voelend om over te geven. Hij liet zichzelf een tijdje drijven, in die zee van woorden, waarvan de toon steeds veranderde, als was het een melodie. Hij wiegde zachtjes heen en weer en staarde naar de blauwe lucht boven hem. Want dat was de lucht: blauw.
Hal realiseerde zich dat zijn zicht terug was en probeerde overeind te gaan zitten. Een nieuwe golf van misselijkheid – en de hand van de grijsgroene figuur – dwong hem om weer te gaan liggen.
“… liggen. Dat … goed doen,” zei de figuur geruststellend. Hal fronste. Hij wilde helemaal niet blijven liggen! Hij wilde uit die verwarrende woordenstroom komen! Hij wilde dat hij zijn omgeving kon begrijpen! Het viel hem niet eens op dat hij verscheidene woorden gemist had. Trillerig haalde hij adem, om vervolgens opnieuw te proberen om te gaan zitten. Dit keer hielp de grijsgroene figuur hem overeind, wat hem een vreemd gevoel van overwinning schonk. Hij keek wazig om zich heen en zag een hele groep mensen zitten. Allemaal keken ze naar hem, met een blije uitdrukking op zijn gezicht. Hij glimlachte flauw toen hij die gezichten herkende. Eén voor één kwamen alle namen weer naar boven. Jesper, Ingvar, Ulf, Wulf – of was het andersom? – Stig, Stefan, Edvin, Lydia. En daar was ook Thorn weer. En de grijsgroene figuur. En een klein meisje, dat hij niet herkende.
Hij keek de kring nogmaals rond en langzaam keerden zijn herinneringen terug. Ze waren op weg naar Araluen! Maar ze waren niet op de Reiger… Een nieuwe vlaag van paniek overspoelde hem en hij keek wild om zich heen, op zoek naar zijn dierbare scheepje. De woorden kwamen weer terug – of was het die bubbel waar hij in zat? In ieder geval voelde hij zich weer duizelig worden en de woorden drongen niet meer tot hem door. Wacht! Dat was ‘m! Daar lag de Reiger! Hij was op slag gekalmeerd, waardoor de woordenstroom weer verduidelijkte. Hij merkte op dat hij op zand zat. Hij keek weer om zich heen en herkende de omgeving als Skorghijl. Skorghijl? Maar… daar waren ze toch al geweest? Waren ze dan al weer terug van Araluen? Maar hoe kon he- Hal haalde diep en geschrokken adem. De Scoti. De achtervolging. Skorghijl…
Hij wist het weer. Hij wist alles weer. De Multi-pult. Het tweede schip. Het gevecht op het strand… Hal keek langzaam op. Nu herkende hij de grijsgroene figuur wel.
“Dank je,” zei hij ernstig, zich herinnerend hoe Will zijn leven had gered. Will glimlachte opgelucht, terwijl de andere aanwezigen in juichen uitbarstten. Ook Hal lachte, ook al voelde hij zich nog steeds beroerd. Hij stond trillerig op en Will haastte zich hem te ondersteunen. Wat misschien maar goed was ook, want een nieuwe vlaag van duizeligheid overspoelde Hal.
Die avond hielden alle opvarenden van de Reiger een feest. Een feest om te vieren dat ze hun vijanden verslagen hadden – en uiteraard ook om Hal’s terugkeer naar de wereld van de bij bewustzijn zijnde mensen. Hal deed niet mee aan de festiviteiten die zijn bemanning organiseerde – daarvoor voelde hij zich nog niet goed genoeg. Hij deed er genoegen aan om van een afstandje te kijken. Glimlachend keek hij toe hoe Evanlyn – hij herinnerde het meisje nu weer – Stig en Jesper versloeg bij een bordspelletje. Ze hadden geen bord, maar de tekening in het zand voldeed. Hij betrapte beide jongens er een paar keek op de tekening te veranderen. Helaas voor hen werkte dat niet in hun eigen, maar in Evanlyn’s voordeel. Thorn en Will hadden een punt van samenwerking gevonden en waren bezig met de twee gevangenen. De twee simpele kokshulpjes hadden geen verweer tegen de twee en waren al snel het huilen nader dan het lachen. Will en Thorn kregen echter geen nuttige informatie uit hen. Ze wisten eenvoudigweg niets. Hal stelde voor dat ze de twee als gijzelaars meenamen – ze wisten maar nooit wanneer dat van pas kon komen…
Het duurde een week voordat Hal zich weer fit genoeg voelde om verder te reizen richting Skandia. Hij had af en toe nog last van de duizeligheid, maar die aanvallen waren niet erg genoeg om hem te beletten door te gaan. Hij kreeg van Edvin en Will het advies om rustig aan te doen en zelfs het verbod om ’s nachts achter het roer te staan. Hal was het er niet mee eens, maar wist best dat ze gelijk hadden. Hij keek toe hoe alle spullen weer aan boord gebracht en vastgezet werden.
“Is alles klaar voor vertrek?” riep Hal opgetogen vanaf zijn plaats bij het roer. Hij verlangde ernaar weer op zee te zijn en naar huis te kunnen gaan.
“Uh, Hal? Volgens mij ben je een klein detail vergeten,” riep Stig ongemakkelijk terug. Hal keek hem verbaasd aan. Hij kon zich niet voorstellen dat hij iets vergeten was. Hij was tenslotte niet eens degene die het schip vertrek klaar had gebracht!
“Wat dan?” vroeg hij verward. Als antwoord wees Stig naar de barricade halverwege de baai. De Scoti konden er niet in; en nu konden de Skandiërs er niet uit. Hal kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan. Hoe had hij dáár nou niet aan kunnen denken?! Hij opende zijn mond om iets te zeggen en sloot ‘m toen weer. Hij had geen flauw idee hoe hij dit op moest lossen, nu ook het Scoti schip nog vastzat in de barricade. Gefrustreerd haalde hij zijn hand door zijn haar.
“Uh, heeft iemand ideeën?” vroeg hij uiteindelijk verslagen. Hij keek vanuit zijn ooghoek naar Will – de jager had de reputatie net zulke goede ideeën te hebben als hij soms had. Het viel hem op dat de jager peinzend naar de barricade staarde. De rest van de bemanning schudde zijn hoofd.
“Dit is hopeloos,” verzuchtte Hal. Will schudde langzaam zijn hoofd.
“Nee, dat is het niet,” mompelde hij. Hal kon wel dansen van geluk, maar hij hield zich in. Deels omdat hij dan duizelig zou worden en deels omdat hij geen zin had voor paal te staan. Will keek Hal aan.
“Heb je touw?” vroeg hij. Hal grinnikte.
“Kijk om je heen.” Will deed wat hem gezegd werd en een flauwe glimlach vormde zich om zijn mond.
“in dat geval, hebben we slechts één dag vertraging.” Hij schetste iets met zijn hand in de lucht, in de richting van de barricade. Hal volgde zijn gebaren en grijnsde. Hij begreep wat Will bedoelde. De twee keken elkaar aan en knikten samenzweerderig naar elkaar.
“Hallo?! Bemanning aan skirl en jager? We snappen het niet,” riep Stig uit. Hal lachte.
“Maak je geen zorgen. Jullie hoeven alleen onze aanwijzingen op te volgen,” stelde hij hem gerust. Nou ja, gerust. Eerder het tegenovergestelde. Hal schonk geen aandacht aan de verwarde gezichten en begon samen met Will geschikte touwen uit te zoeken. Skandia, hier komen we! dacht Hal vrolijk.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen