Hal stond nerveus aan het roer. Hij had eerst geprobeerd om zijn bemanning zo veel mogelijk aan te sturen, maar ze deden al alles wat ze konden, dus dat had niet veel nut. Hij hield er niet van om weg te vluchten. Zeker niet wanneer hij zijn vijand niet kende. Hij had geen idee waar die zogenaamde Scoti op uit waren. Ook had hij het idee dat Will het een en ander voor hem achter hield, zo stilletjes als hij aan de reling naar hun achtervolgers staarde. Misschien waren ze wel alleen achter hen aangekomen voor Will – maar dat kon Hal hem moeilijk kwalijk nemen: Will had hem daar immers voor gewaarschuwd. Hij keek over zijn schouder en zag opgelucht dat de Reiger op de andere schepen begon uit te lopen. Het zou niet lang meer duren totdat ze niet meer in zicht waren. Dat had dan ook weer nadelen: zonder zicht op de achtervolgers was het ook niet mogelijk om te bepalen hoe lang het zou duren voordat ze hen in zouden halen. De Reigers zouden dan ieder moment alert moeten zijn en niet kunnen stoppen. Stoppen kon nu sowieso niet. Hal huiverde. Die Scoti werkten hem op de zenuwen.
“Hal, wat is het plan?” riep Stig naar hem, aankomen lopend vanaf de andere kant van het schip.
“Ik weet het niet, oké?!” schreeuwde Hal gefrustreerd. “Ik weet het niet! En als iedereen dat constant blijft vragen, kan ik ook niets verzinnen!” Stig stak verdedigend zijn armen omhoog.
“Rustig! Het was maar een vraag, je hoeft niet zo te schreeuwen,” riep hij geschrokken uit. Hal zuchtte en mompelde een verontschuldiging. Het was niet zijn bedoeling geweest om zo tegen Stig uit te vallen, maar hij had even een momentje rust nodig. Hoe kon hij anders rustig nadenken? Stig ging naast Thorn en Lydia staan en deed mee aan hun spelletje ‘kijk-Hal-zo-verwachtingsvol-als-mogelijk-aan’. Het was best een lachwekkend gezicht en Hal keek grijnzend de andere kant op.
“Weet je iets?!” vroegen Thorn, Lydia en Stig in koor. Hal rolde met zijn ogen.
Wat zouden ze kunnen doen? Optie één: omkeren en vechten. Niet zo slim. Optie twee: doorvaren en hopen dat ze eerder in Skandia kwamen dan dat de Scoti hen te pakken kregen. Zo goed als onmogelijk. Hal zuchtte. Dit ging het niet worden. Hij had een optie drie nodig.
“Stig, neem het roer over,” mompelde hij grijnzend, zodra optie drie hem te binnen schoot. Hij liep al weg voordat Stig het roer bereikte, broedend op zijn plan. Hij negeerde alle nieuwsgierige blikken en plofte neer op een van de bankjes, zijn hoofd steunend op zijn handen. Het zou niet lang meer duren voordat ze bij Skorghijl aankwamen. Ze zouden daar de haven in varen en dan de baai zo goed mogelijk barricaderen. Daarvoor zouden ze wrakhout of oud meubilair uit de blokhutten kunnen gebruiken en eventueel zouden ze ook nog één van de hutten op kunnen breken. Dat zou de Scoti wel even tegenhouden. De gebruikers van die hutten zouden er alleen niet zo blij mee zijn, maar dat was dan jammer; ze moesten toch iets. Daarna zouden ze zich moeten verdedigen. Ze hadden dus wapens nodig waarmee ze over of door de barricade heen konden schieten. Hopelijk zouden ze dan na verloop van tijd de andere schepen kunnen laten zinken. Hal grijnsde weer en liep het plan nog een keer door, voor het geval hij een klein detail gemist had. Hij dacht van niet. Maar ja, dat dacht hij nooit…
Hij riep alle Reigers en Will bij elkaar en lichtte hen in over zijn plan. Uiteraard gaf iedereen zijn toestemming, maar daarvoor was Hal dan ook de skirl. Hij zag Thorn, Lydia en Stig tevreden naar hem kijken, met een blik van ‘zie-je-nou-wel-dat-je-het-weet’ in hun ogen. Hij nam het roer weer van Stig over en merkte voldaan op dat hij niet nerveus meer was. Hoeveel een plan al niet met een mens kon doen… De rest van de bemanning zag er ook veel minder gespannen uit en zelfs Will had zich van de vijanden afgewend. Hal keek grinnikend toe hoe de kleine Evanlyn zich uit zijn armen wurmde en weer naar Lydia rende. De twee meisjes leken goede vriendinnen te worden, ondanks het grote leeftijdsverschil.
Een uur lang bleven de Reiger en de twee Scoti schepen op ongeveer gelijke afstand. Af en toe leek de afstand iets groter of kleiner te worden, maar het trok telkens weer bij. Het was eigenlijk wel prettig om te weten waar de vijand was, zonder de dreiging om ieder moment aangevallen te kunnen worden te hebben, dacht Hal. In de uren daarna werd de afstand echter langzaam, heel langzaam, groter. Zodra de Scoti schepen bij zonsondergang over de horizon verdwenen, steeg er een luid gejuich op bij alle opvarenden. Het gevaar was geweken; in ieder geval voor dat moment.
Ze voeren de hele nacht door, bang dat ze anders ingehaald zouden worden door de Scoti. Hal vond het niet erg: hoe meer afstand ze aflegden, hoe eerder ze bij de relatieve veiligheid van Skorghijl aankwamen. Vlak nadat het eerste ochtendlicht over de horizon verscheen, in een explosie van roze, paarse en oranje lichttinten, kwam Skorghijl dan eindelijk in zicht. Hal wreef vermoeid in zijn ogen; hij had geweigerd het roer af te staan. Met hernieuwde moed maakte hij de opvarenden wakker en binnen een paar minuten gonsde het van de activiteit. Iedereen stond al opgewonden klaar om aan land te gaan en Hal’s plan ten uitvoering te brengen.
Hal manoeuvreerde de Reiger met gemak de baai in en liet het schip rustig op het strand aanspoelen.
“Luister goed, allemaal!” riep hij. “We hebben niet veel tijd! De Scoti zijn hier over niet langer dan twee uur, dus we moeten snel te werk gaan.” Hij begon de taken te verdelen. Een aantal zouden wrakhout gaan zoeken, een aantal zouden zo snel en efficiënt mogelijk de baai afsluiten en een aantal zouden voor de zekerheid alvast aan de verdediging gaan werken. Hal hielp hier en daar een beetje, zorgend voor overzicht. Will kwam naar hem toe, met Evanlyn aan de hand.
“Uh, Hal? Je hebt mij niet ingedeeld?” merkte hij op een vraagtoon op. Hal knikte.
“Dat is omdat ik voor jou iets anders in gedachten had,” antwoordde hij en hij grijnsde ondeugend. Will’s ene wenkbrauw kwam langzaam omhoog.
“Ik wil dat jij naar boven gaat en op de uitkijk gaat staan. Aangezien jij een jager bent, zullen ze je niet kunnen zien. Dan weten ze dus ook niet dat we een plan voor hen klaar hebben liggen en kunnen we ze makkelijker aanvallen,” legde hij wat serieuzer uit. Will kinkte goedkeurend en fronste toen.
“Wie let er op Evanlyn? Ze houdt het echt niet twee uur vol daarboven…” merkte hij op. Hal dacht even na en knikte toen.
“Ik denk dat Ingvar wel even op haar kan passen. Hij ziet niet heel veel, dus kan hij ook bijna niet helpen. Alleen met de zwaardere dingen, maar die zijn er bijna niet, dus heeft hij voldoende tijd over,” suggereerde hij, wijzend naar de grote gestalte van Ingvar. Will liet zijn adem opgelucht ontsnappen en leidde het meisje naar haar nieuwe oppas. Hal grinnikte. Grappig klein ding.
Hij draaide zich om en begon Ulf en Wulf te helpen met de indeling van het wrakhout.
Zodra Will’s signaal klonk, rende Hal naar boven, de rotsen van Skorghijl op. Zwijgend wees Will naar de horizon, waar de twee vijandelijke schepen nu dreigend zichtbaar werden. Niet veel later kwam Stig ook naar boven, met het bericht dat de barricade klaar was. Hal klapte tevreden in zijn handen en gebaarde naar de twee anderen om mee naar beneden te komen. Daar kwamen ze een ongebruikelijk tafereel tegen: Ingvar, Stefan en Edvin stonden alle drie met hun armen boven hun hoofd gekruld en één been naar voren gestoken. Hal trok een wenkbrauw op en zag dat Will dat onder zijn kap ook deed. Het enige verschil was dat Will’s gezicht uitdrukkingsloos bleef, terwijl Hal er ongetwijfeld uiterst verbaasd uit zag.
“Ja! Goed zo! En nu een pirouette!” riep een hoog meisjesstemmetje. Hal barstte in lachen uit zodra hij Evanlyn om de jongens heen zag rennen en ze aanspoorde om te doen wat zij wilde. Met een gepijnigde uitdrukking op hun gezicht probeerden ze een pirouette op het zanderige strand te maken. Stefan viel om en belandde met zijn gezicht in het zand. Evanlyn kwam met haar handjes in haar zij voor hem staan.
“Neehee! Zo moet het niet!” riep ze verontwaardigd uit. “Opnieuw!” Ze draaide zich om en begon ook de andere twee uit te kafferen. Stefan liet zijn hoofd kreunend weer in het zand zakken.
“Waarom?” hoorde Hal hem wanhopig mompelen, voordat hij toch maar opstond.
Hal besloot zijn broederband leden te redden en liet iedereen om hem en Will heen verzamelen. Evanlyn plofte met een gezicht als een donderwolk voor hen neer, beledigd dat Hal het had aangedurfd om haar balletles te onderbreken.
“Goed, nu ik jullie aandacht heb,” begon Hal opgewekt, “wil ik even mededelen dat de Scoti zijn gespot.” Hal merkte iets te laat op dat dit niet erg goed was voor de positiviteit in de groep en voegde er snel aan toe: “Maar maak je geen zorgen. De baai is gebarricadeerd en we hebben een plan.” Er klonken verscheidene zuchten van opluchting en het scheelde niet veel of hij zuchtte zelf ook, blij dat hij zijn blunder had recht weten te zetten.
“Wat is het plan?” vroeg Ulf – of Wulf, in ieder geval één van de tweeling. Hal staarde hem een moment aan.
“Nou…” begon hij toen zijn briljante uitleg. “We hebben de baai gebarricadeerd.” Hal zette triomfantelijk zijn handen in zijn zij. Wulf – of Ulf, in ieder geval de andere tweelingbroer – rolde met zijn ogen.
“Ja, zo ver waren wij ook nog wel,” merkte hij op. “Heb je eigenlijk wel een plan?” Hal fronste quasi beledigd.
“Ja, natuurlijk heb ik een plan,” riep hij lachend uit. “Ik wilde alleen even die gespannen sfeer breken!”
“Juist ja,” mompelde Will naast hem.
“Houd je mond, Will,” mompelde hij terug en hij zag vanuit zijn ooghoek dat de jager een mondhoek optrok. “In ieder geval,” ging hij luider verder, zodat iedereen hem kon horen. “We wachten nu af tot de Scoti dichtbij zijn. Will en Lydia,” hij gebaarde naar de twee, “kunnen vanaf boven bemanningsleden neerschieten en de rest van ons kunnen stenen naar beneden gooien.” De Reigers grijnsden tevreden. Ze hadden wel zin om die achtervolgers te pakken te nemen. “Maar gooi absoluut geen houten dingen naar ze toe, want al het hout dat er is, kunnen we gebruiken om een wapen als de Morzel te maken, maar dan voor op het land en…” Hal draaide zich in gedachten van zijn vrienden af en liep terug naar de Reiger. Hij hoorde maar half dat de anderen lachend uitriepen dat hij weer eens een idee had en negeerde hen: hij had een nieuw wapen te ontwerpen.
Halt strompelde de loopplank op. Om de een of andere reden had Evan besloten te vertrekken en Halt met zich mee te nemen. Het schip waar ze nu bij aan boord stapten, was gigantisch. Het was duidelijk ingericht op veel passagiers, bemanningsleden en op lange reizen. Over al om hen heen liepen Scoti – Scoti wachters, Scoti koks, Scoti scheepslieden… Halt was de enige die uit de toon viel. Hij werd meerdere trappetjes afgeduwd, het ruim in. Half vallend, half lopend bereikte hij de ruimte waar de wachters hem klaarblijkelijk wilden hebben, verscholen achter een grote stapel wijnvaten. Ze haakten een nieuw touw om zijn boeien heen en bonden het stevig vast aan een haak in het plafond. Net zoals in de cel lieten ze zijn wapens een paar meter verder achter, om hem te treiteren.
Halt lachte grimmig. Hadden ze dan helemaal niets geleerd van zijn eerdere ontsnappingspogingen? De wachters verlieten de ruimte, zonder hem te bewaken. Halt kon het bijna niet geloven: hij had alles binnen handbereik, zijn wapens, de uitgang en dus ook zijn vrijheid. Een schok ging door het schip en hij realiseerde zich dat het schip de haven aan het verlaten was. Toen herinnerde hij zich dat hij last had van zeeziekte. Ellendig liet hij zich op de grond zakken, om gelijk weer vloekend op te staan: de wachters hadden de boeien net te hoog vastgemaakt om te gaan zitten en zijn armen werden bijna uit de kom getrokken.
Halt haalde diep adem en kalmeerde zichzelf. Vervolgens ging hij heel rustig te werk, door zijn polsen telkens met hele kleine rukjes te bewegen en zo de touwen los te wurmen. Na hoogstens een kwartier was hij vrij. Hij pakte snel zijn wapens en hing zijn pijlenkoker op zijn rug en zijn riem inclusief messen om zijn middel. Beter. Veel beter. Hij herinnerde zich de weg naar buiten nog precies. In tegenstelling tot het kasteel, waren de gangen hier recht en duidelijk gestructureerd. Hij sloeg zijn mantel om zich heen en vertrok in de richting van het dek met een minuscuul triomfantelijk glimlachje op zijn gezicht.
Hal keek tevreden op zijn creatie neer. Het leek behoorlijk op de Morzel, alleen dan stond het op een soort karretje, zodat het verplaatst kon worden. Ook schoot het niet alleen pijlen weg, maar ook andere projectielen, zoals een katapult deed; het was een multifunctionele schietmachine. Hij had het ook zo ontworpen, dat Ingvar niet per se nodig was om het te laden; het zat zo in elkaar dat de anderen dat ook zelf konden. De machine was niet heel stevig en ook niet geschikt voor langdurig gebruik, maar dat kwam omdat Hal alleen wrakhout ter beschikking had.
Hij manoeuvreerde zijn Multi-pult de rotsen van Skorghijl op, langs zijn verbijsterde manschappen. Hij glimlachte nauwelijks waarneembaar. Hij had verwacht dat ze nu toch wel wisten dat het maken van dit soort machines zijn ding was. Alle aanwezigen verzamelden zich om hem heen en hij legde uit wat hij van plan was. Daarna verschool hij zich tussen een paar rotsen, ervoor zorgend dat hij nog wel een goed schot op de Scoti schepen had. De schepen waren nog maar honderd meter buiten zijn bereik. Vijfenzeventig, vijftig. Hal kneep zijn ogen tot spleetjes en hurkte neer achter de machine, ondertussen een kei van twintig bij dertig centimeter in de Multi-pult ladend. Een stukje meer naar links richten en de kei schoot weg naar het voorste Scoti schip. Hal merkte gelijk dat hij nog niet met dit apparaat geoefend had: de kei kwam drie meter verder dan dat hij had verwacht en raakte dan ook zijn mikpunt niet. In plaats van tegen een van de masten, kwam het tegen een been van één van de roeiers. De man greep vloekend en tierend naar zijn nu wel erg raar gevormde ledemaat.
Hal schoot nog meer van dit soort keien weg, maar helaas hielden ze de schepen niet tegen. Het voorste voer met gemak de baai in. Hal lachte grimmig: de barricade kwam tot twintig centimeter onder het wateroppervlak en was daardoor niet goed te zien vanaf een schip zo groot als dit. Het onfortuinlijke schip ramde de barricade op bijna volle vaart en raakte daardoor onherstelbaar beschadigd. Het begon gelijk te zinken, extra versterking vormend voor de barricade. Een groot deel van de opvarenden, voornamelijk de huursoldaten, zat benedendeks ter bescherming voor Hal’s keien en de andere projectielen en zat daardoor vast onder water. Het handjevol mannen dat wel hoestend en proestend het strand op kwam, werd gelijk begroet door de wapens van Thorn, Stig en enkele andere Reigers.
Om zich heen hoorde Hal de triomfantelijke uitroepen van de andere Reigers die het voor elkaar kregen om bemanningsleden van de tweede schip te raken met hun stenen. Hij wist dat Will en Lydia ook vele mensen en delen van het schip neerschoten en vernielden, maar zij gedroegen zich professioneel: ze hielden zich stil. Hal bande het strijdveld binnen de baai uit zijn gedachten en concentreerde zich op het tweede Scoti schip. Hij had nog hoogstens een minuut voordat het buiten bereik en binnen de baai raakte. Hij had al ontelbaar veel keien weggeschoten en had de kuren van de Multi-pult aardig door. Eén welgemikte kei en de stuurman van het schip zou buiten gevecht gesteld zijn. Bijna, bijna was het zover. Hij mikte en haalde de hendel over. De Multi-pult koos precies dat moment om het te begeven. De pees schoot los en sloeg als een zweep tegen Hal’s wang. De kei viel nutteloos op de grond en Hal keek machteloos toe hoe ook het tweede schip de baai in voer. Hij liet zich achterover op de grond vallen en greep onwillekeurig naar zijn wang. Tranen van pijn en teleurstelling sprongen in zijn ogen, maar hij verbeet ze. Hij veegde het bloed van zijn wang af en greep zijn zwaard. Het was tijd om Thorn en Stig te gaan helpen in de strijd.
Hij rende de rotsen af en sloot aan in de wigvormige aanvalspositie. Stig knikte hem toe en zwaaide zijn strijdbijl even in de rondte, klaar voor de volgende lading vijanden. Hal merkte hoe ook de andere Reigers zich bij hen voegde en zag Lydia vanuit zijn ooghoek een strategische positie innemen halverwege de helling omhoog. Will was nergens te zien, maar daar was hij dan ook een jager voor. De stuurman van het tweede schip had wel door dat er een barricade was, waarschijnlijk door alle uit het water stekende delen van het eerste schip. Hij liet het anker uit gooien en sprong met een man of dertig brullend met de wapens in de hand het strijd op. Hal bereidde zich voor op de confrontatie en plantte zijn voeten stevig in de grond. Voor het gevecht begon echter, stortten er al zes vijanden ter aarde: Will en Lydia hielden een wedstrijdje wie er zo snel mogelijk Scoti neer kon schieten. Hal grinnikte en ontspande zich weer, zodra hij zag dat de twee scherpschutters binnen twintig seconden de helft van de soldaten al had geveld. De andere helft keek benauwd om zich heen en sommigen probeerde dekking te zoeken achter rotsen of op hun schip. Het mocht niet voor hen baten: de scherpe projectielen van Will en Lydia vonden hun weg naar ieder uithoekje van Skorghijl.
Nog maar een kwart bleef over om te bevechten. Onder de traditionele strijdkreet van Skandia, stormden de Reigers op het groepje van slechts acht Scoti af, klaar om wraak te nemen voor alle gespannen uren die ze de dagen ervoor hadden uitgezeten. Hoewel een beetje aarzelend, beantwoordden de Scoti de strijdkreet en overbrugden de laatste meters tussen hen en de Skandiërs. De Reigers waren een beetje in de meerderheid, maar hadden desondanks moeite om de Scoti de baas te blijven; het waren bijna allemaal huursoldaten, getraind om te vechten. Hal probeerde een paar schijnbewegingen uit, maar zijn tegenstander kende ze allemaal. Hal haalde nauwelijks waarneembaar zijn schouders op. Dan maar geen schijnbewegingen. Brullend rende hij naar voren en doorboorde zijn vijand met een simpele steek naar voren. Hal keek om zich heen en nam op hoe zijn manschappen het deden en was tevreden te zien dat er niet veel van de Scoti overbleef.
“Hal! Kijk uit!” hoorde hij Lydia verschrikt schreeuwen. Hij draaide zich vliegensvlug om, om een bebloede vuist op zich af te zien komen. Voor hij het wist zat hij verdwaasd op de grond, naast de man die hij even daarvoor neergestoken had. Het silhouet van een van de laatste soldaten torende boven hem uit, zwaard geheven. Als in slow-motion kwam het zwaard omlaag, recht op zijn hart af. Daar kwam het zwaard echter nooit aan. Halverwege liet de man het ineens vallen. Daarna zakte hij langzaam door zijn knieën en viel vervolgens opzij. Will liet langzaam zijn boog zakken, een grimmige uitdrukking op zijn gezicht. Het viel Hal op dat er een pijl met zwarte veren eraan uit de rug van de gevallen soldaat stak. Will had zijn leven gered, realiseerde Hal zich. Alweer. Verdwaasd merkte Hal hoe Thorn op hem af kwam en hem dringend vroeg of alles in orde was. Hal keek hem wazig aan en knikte, de duizeligheid die hem overspoelde negerend. Toen hij weer opkeek, was de jager verdwenen. Het duurde niet lang voor alle Reigers hun skirl omringd hadden en bezorgd toekeken hoe hij buiten bewustzijn raakte.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen