Hoofdstuk 9
Arnaut kwam kreunend bij bewustzijn. Hij opende zijn ogen en merkte dat hij in een kleine, schemerige ruimte lag. Langzaam duwde hij zichzelf overeind, om meteen weer te gaan liggen zodra hij zijn hoofd voelde kloppen.
“Ik zou maar rustig aan doen, als ik jou was,” zei een nuchtere stem. In een reflex greep Arnaut naar zijn zwaard, maar het zat niet meer om zijn middel. Gefrustreerd probeerde hij om zich heen te kijken.
“Rustig, rustig! Ik heb je zwaard hier naast je neer gelegd,” vertelde de stem haastig en het geluid van naderende voetstappen klonk door de ruimte. “Probeer heel voorzichtig overeind te gaan zitten.” Arnaut volgde de instructie van de stem op en zag dat hij in een soort schuurtje lag, tussen balen stro. Een jongen, vermoedelijk de eigenaar van de stem, stond naast hem. Het was dezelfde als de avond ervoor.
Arnaut slikte. De avond ervoor. Wat was er ook alweer gebeurd? Hij was met zijn vrienden de herberg ingekomen, ze hadden te eten en te drinken gekregen en toen… Hij fronste en raakte bijna in paniek. Hij wist het niet meer! De jongen zag blijkbaar dat er iets mis was.
“Wat is er?” vroeg hij bezorgd. Arnaut schudde alleen zijn hoofd. Dit kon niet waar zijn! Hij had geen flauw idee over wat er de vorige avond was gebeurd! Hij zette zijn waardigheid voor het moment even opzij en vroeg wat er gebeurd was. De jongen glimlachte spijtig.
“Tja, ik ben er pas bij geweest vanaf het moment dat je buiten bewustzijn raakte, maar voor zover ik het kon beoordelen, heb je flink wat van het plaatselijke bier binnen gekregen,” zei hij. “En als je dat niet gewend bent… Laten we zeggen dat het bijwerkingen heeft.” Arnaut wreef over zijn gezicht.
“O, fijn,” mompelde hij. “Gewoon geweldig.” De jongen grinnikte even en reikte hem een kruik met water erin aan.
“Hier, drink wat,” zei hij vriendelijk. “Dat helpt.” Arnaut pakte de kruik aan en nam een slok. Het koele water verfriste hem ogenblikkelijk.
“Dit is toch geen plaatselijk water, hè?” vroeg hij quasi-achterdochtig. De jongen lachte.
“Maak je geen zorgen, alleen voor het bier moet je oppassen!” stelde hij hem gerust. “Ik ben trouwens Eden.” Hij stak zijn hand naar Arnaut uit en na een lichte aarzeling schudde hij hem.
“Ik ben Arnaut,” vertelde hij, de noodzaak om anoniem te blijven negerend; ze waren hier toch in een afgelegen dorpje. Een moment lang bleef het stil, terwijl Arnaut nog wat dronk.
“Jij kwam hier toch gisteren in een gezelschap aan?” vroeg Eden peinzend. Arnaut verslikte zich en begon geschrokken te hoesten, daarbij het water naar buiten sproeiend. Zijn vrienden! Waar waren ze?! Wat was er met hen gebeurd?! Waar was hij zelf?!
“Ho, ho, rustig!” riep Eden geschrokken uit, zijn handen verwerend omhoog stekend. Hij veegde het water van zijn gezicht af en Arnaut mompelde beschaamd een verontschuldiging.
“Ja, ik kwam hier met vrienden,” antwoordde hij daarna kortaf. Het bleef een tijdje stil, zich allebei een beetje ongemakkelijk voelend. Toen zuchtte Arnaut.
“Waar ben ik?” vroeg hij verslagen. Eden haalde zijn schouders op.
“In een schuurtje achter de herberg,” verklaarde hij. “Hier komt niemand behalve ik, dus als de herbergier je wil straffen voor het vernielen van zijn eigendom, zal je voorlopig veilig zijn.” Arnaut keek hem dankbaar aan, maar voor hij iets kon zeggen, klonk er vanuit de verte een boze mannenstem.
“Eden?! Waar zit je?!” Eden kromp in elkaar.
“Ik moet gaan. Ik kom straks nog even terug,” zei hij, terwijl hij overeind krabbelde en zich naar de deur haastte. “Blijf hier!” riep hij nog over zijn schouder en toen was hij verdwenen.
“Alsof ik veel keus heb,” mompelde Arnaut tegen de balen stro.
Hij wreef over zijn voorhoofd, tevergeefs proberend om zijn hoofdpijn te verminderen. Hij dronk de laatste slok van het water op en hield de kruik spijtig ondersteboven om iedere druppel eruit te kunnen krijgen. Het koele water had even verlichting gebracht, maar dat verdween al snel. Hij zette de nu nutteloze kruik aan de kant en stond op. Een beetje in dit schuurtje rondkijken kon vast geen kwaad. Er viel alleen niet veel te bekijken. Er stonden langs de wanden van het hoogstens vier meter brede schuurtje balen stro opgestapeld en in één hoek lagen wat spulletjes, waarschijnlijk van Eden. Voorderest was het er leeg.
Na een half uur besloot Arnaut om even te gaan liggen en te proberen zijn kater weg te slapen. Hij maakte het zich zo gemakkelijk mogelijk op de met stro bedekte vloer en sloot zijn ogen. Zonder moeite viel hij in slaap.
Het geluid van naderende pratende mensen maakte hem wakker en hij verstopte zich snel tussen twee balen stro, bang dat Eden ongelijk had gehad en dat er toch mensen naar hem kwamen zoeken. Tot zijn opluchting herkende hij Eden’s stem, nadat de schuurdeur open werd geduwd.
“Uh, Arnaut? Waar ben je?” vroeg hij een beetje onnozel. Met een schaapachtige uitdrukking op zijn gezicht kwam Arnaut tevoorschijn.
“Ik was bang dat er iemand anders aankwam,” verontschuldigde hij zich. Eden grinnikte en wenkte naar iemand buiten.
“Kom maar binnen, hoor,” riep hij. “Het is in orde.”
Arnaut begon te grijnzen zodra hij zijn vrienden binnen zag komen. Cassandra vloog hem om de hals en mompelde dat hij dit haar nooit meer aan moest doen en dat ze doodongerust was geweest. Alyss keek hem hoofdschuddend aan, met een minuscuul glimlachje om haar mond. Tot zijn verbazing zag Arnaut dat het buiten al donker aan het worden was.
“Heb ik zo lang liggen slapen?” vroeg hij verbijsterd. Eden haalde zijn schouders op en duwde de deur dicht.
“Blijkbaar,” antwoordde hij. “Sorry dat ik niet eerder terugkwam. De herbergier liet me niet gaan.” Hij trok een gezicht en Arnaut grinnikte.
“Niet dat ik er veel van gemerkt heb,” merkte hij op. “Wat is er trouwens met die herbergier?” Eden keek van hem weg. Arnaut kon zien dat hij ergens mee zat. Hij ging op een baal stro zitten en gebaarde de anderen dat ook te doen.
“Je kunt ons vertrouwen, Eden,” zei hij. “Dat zijn we je wel verschuldigd.” Eden schonk hem een waterig glimlachje en ging toen ook zitten.
“Goed, uh, ik weet niet echt hoe ik moet beginnen. Het is nogal ingewikkeld eigenlijk,” zei hij. Arnaut haalde zijn schouders op.
“Begin maar hoe jij denk dat het beste is. Je merkt het wel als we het niet snappen,” stelde hij voor. Eden grinnikte.
“Goed dan,” zei hij en hij haalde even diep adem. “Het begon denk ik twee jaar geleden. Ik was vijftien jaar oud toen. Ik kwam een meisje tegen en nou ja… ik was eigenlijk meteen verliefd op haar.” Eden grijnsde zwakjes. “Ik sprak steeds vaker met haar af en onze relatie werd serieuzer. Ik wist daarentegen dat mijn vader er nooit mee in zou stemmen. Ze was namelijk ‘ver beneden mijn stand’. Ik vond het de grootste onzin, want ik hield van haar. Nu nog steeds trouwens. Ik besloot om mijn broer om raad te vragen. Hij is eigenlijk niet echt mijn broer, maar zo voelt het wel. Hij zei dat vader haar waarschijnlijk zou laten oppakken en opsluiten, of zelfs vermoorden, dat bracht me in ieder geval al van het idee af om het aan vader te vertellen… Ik wist niet wat ik moest doen, en toen stelde mijn broer voor dat ik met haar weg zou kunnen lopen. Ik zou dan wel alles achter moeten laten. Hij zou er dan voor zorgen dat mijn vader niet naar ons op zoek kwam. Ik legde het aan mijn geliefde voor en ze stemde ermee in. We hebben onze spullen gepakt en hebben onze thuisstad verlaten.” Eden zweeg en Arnaut liet het even op zich inwerken. Zo jong en toch al zo’n diepgaand verhaal achter zich. Hij vergat even dat hij zelf ook al op die leeftijd van alles had meegemaakt, zoals het verslaan van Morgarath.
“Na een paar dagen kwamen we hier aan,” ging Eden verder. “We verbleven een tijdje in de herberg, terwijl we plannen maakten om door te reizen. Een avond kwam ik in aanraking met het plaatselijke bier,” hij keek Arnaut veelbetekenend aan, “en toen kwam de herbergier erachter dat we weggelopen waren en…” Eden werd onderbroken door de deur die openging. Geschrokken keek het verzamelde gezelschap naar de onverwachte bezoeker. Het was een meisje van een jaar of zestien, in een groezelig bruin jurkje. Haar roodblonde haar viel in krullen over haar rug en ze keek al net zo geschrokken als de andere aanwezigen uit haar grijze ogen.
Eden ontspande zich en Arnaut nam daardoor aan dat dit het meisje was over wie hij had verteld, dus ontspande hij zich ook.
“Celia! Je liet ons schrikken!” riep Eden lachend uit. Celia beantwoordde zijn lach en kwam binnen.
“Jullie kennen elkaar?” vroeg Duncan. Eden knikte.
“Dit is het meisje over wie ik net vertelde,” verklaarde hij. Celia rolde met haar ogen.
“Was je nu weer over me aan het roddelen?” vroeg ze hem plagerig. Hij keek haar quasi-beledigd aan.
“Natuurlijk! Wie roddelt er nou niet over jou?” riep hij uit. Celia lachte. Arnaut schudde grinnikend zijn hoofd. Hij mocht die twee geliefden wel.
“Maar goed, laat ik verder gaan,” vervolgde Eden zijn verhaal. “Waar was ik? O ja, de herbergier kwam er dus achter en sindsdien chanteert hij ons. We moeten voor hem in de herberg werken en allerlei klusjes doen, anders waarschuwt hij mijn vader.” Eden zuchtte. “Dat is dus zo’n beetje waarom we hier nog zijn.” Het bleef even stil.
“En wat brengt jullie hier?” vroeg Celia. “Jullie komen niet hier uit de buurt, of wel?” Arnaut schudde zijn hoofd.
“Nee, wij komen uit Araluen,” vertelde hij. Pauline keek hem waarschuwend aan, maar hij negeerde haar. Eden keek verbaasd op.
“Araluen?” vroeg hij en hij en Celia wisselden een blik uit. “Daar wilden wij heen gaan!”
“Echt waar?”
“Ja, daar zouden we vrij zijn van de herbergier,” hij sprak ‘herbergier’ uit met een mengeling van woede en walging, “en zouden we opnieuw kunnen beginnen,” legde Eden uit. Arnaut liet een schamper lachje horen.
“Als ik jullie was zou ik nog maar even wachten. Araluen wordt op het moment overspoelt door moordlustige Scoti,” merkte hij op. Eden staarde hem aan.
“Echt waar? Waarom zouden ze dat doen?” vroeg hij peinzend. Arnaut haalde zijn schouders op en zag zijn vrienden ongemakkelijk kijken; Arnaut gaf wel erg veel informatie over hen weg.
“Tja, dat is de vraag,” mompelde hij. “Wij zijn opgepakt terwijl we wegvluchtten. Na een tijdje zijn we weer vrijgelaten, maar ik vermoed dat we zo weer opgepakt worden als ze ons zien.” Eden en Celia lieten dit even op zich inwerken. Arnaut voelde zich best wel gemeen; ze zagen eruit alsof hun droom zojuist verwoest was. Hij wilde iets doen om hen weer wat vrolijker te stemmen. Een ondeugende grijns verspreidde zich over zijn gezicht: hij wist hoe hij dat moest doen.
“Zeg, wij waren van plan om naar Skandia te gaan, Araluen heeft tenslotte een verdrag met Skandia. Wat als jullie met ons meegaan? Jullie hoeven niets tegen de herbergier te zeggen en tegen de tijd dat hij erachter komt, zijn jullie al ver buiten het bereik van je vader,” stelde hij voor. Hij zag Eden en Celia een aarzelende blik uitwisselen. “Wij kunnen ook wel wat regelen voor jullie om opnieuw te kunnen beginnen. We kennen best wel wat belangrijke Araluenen, die de macht en de middelen hebben om jullie te helpen.” Vanuit zijn ooghoek zag hij dat Cassandra met haar ogen rolde en dat Alyss en Pauline een hand voor hun mond sloegen om hun lachjes te verbergen. Eden keek Arnaut aandachtig aan.
“Zouden jullie dat echt voor ons doen?” vroeg hij ontroerd. Arnaut knikte.
“Natuurlijk! Anders zou ik het niet hebben voorgesteld,” riep hij uit en hij grijnsde naar zijn nieuwe vriend. Eden grijnsde terug.
“In dat geval, gaan we graag mee! Niet waar, Celia?” zei hij. Celia knikte zo hard dat het leek alsof haar hoofd er ieder moment af kon vallen. Arnaut grinnikte.
“Nou, dat is dan afgesproken!” zei hij. “Hoe gaan we dit verder regelen?”
Er ontbrandde een vurige discussie tussen alle aanwezigen en na een half uur kwam daaruit dat ze twee dagen later zouden vertrekken. Eden en Celia zouden ondertussen het een en ander aan proviand bij elkaar sprokkelen. Duncan, Cassandra, Alyss en Pauline zouden ondertussen nog in de herberg verblijven, uiteraard oppassend voor het plaatselijke bier. Arnaut bleef tegen wil en dank in het schuurtje; de herbergier was laaiend en wenste hem niets goeds toe. Nadat hun plan van alle details voorzien was begeleidde Celia de anderen weer terug naar de herberg. Eden bleef nog even achter.
“Dankjewel, voor alles,” zei hij en daarna verliet ook hij het schuurtje. Arnaut probeerde het zich gemakkelijk te maken op een baal stro. Daarna viel hij glimlachend in slaap.
Er zijn nog geen reacties.