Ik heb vele namen, net als ieder van mijn soort. We hebben de naam die we bij onze geboorte hebben gekregen, maar in de loop van de tijd krijgt ieder meerdere namen, gebaseerd op zijn karakter, uiterlijk en kracht. Ook het menselijk ras heeft namen voor ons verzonnen. Enkele voorbeelden zijn cyclopen, nimfen, sirenen, nephilim en boemannen. Allemaal namen die ons gegeven zijn. Ja, wij hebben ontelbare namen, en samengevat zijn wij: de monsters.

Ondanks onze gewoonten, die mensen niet zo op prijs stellen, hebben wij een hele beschaving opgebouwd. Maar we houden onze beschaving klein. Het bestaat enkel uit één grote school. Daar gaan wij allemaal heen, totdat we klaargestoomd zijn om te beginnen als monster. Zodra we klaar zijn, krijgen we een huis of plaats toegewezen. Daar blijven we “spoken” totdat de kinderen zo oud zijn geworden dat ze niet meer bang zijn voor ons, of dat we wel weg moeten door gevaar.
De oudsten onder ons vertellen vaak verhalen over vroeger. Mensen waren toen nog echt bang voor ons. Ze lieten goud, eten en andere offers voor ons achter, met de hoop dat wij ze met rust lieten. Tegenwoordig is dat wel anders, mensen zijn niet meer bang, en ze bedenken voor alles een “logische” verklaring. Maar wij zijn van plan om daar binnenkort verandering in te brengen.

De meesten noemen mij Damh. In menselijke termen ben ik een nimf. Een monster uit de lagere rangen. Ik eet geen mensen, ik ben niet giftig en ik ontvoer ook geen kinderen. Wij nimfen zijn beschermers van de aarde. De bosnimfen, dryaden, bijvoorbeeld. Zij zijn ieder gekoppeld aan een boom, sterft de boom, dan sterven zij. Als mensen aan hun boom zitten, dan barst de hel los. De meesten kunnen het niet navertellen, enkel omdat ze er een tak afbraken. Mijn ouders waren ook nimfen, een luchtnimf en een vuurnimf. Vraag me niet hoe ze het voor elkaar hebben gekregen, maar ik ben dus een elementnimf. De elementen reageren op mijn stemming, en dat is niet altijd even handig. Gelukkig heb ik daar extra training in gekregen. Ze maakten me net zolang woedend totdat er overal wild vuur was. Ze maakten me verdrietig totdat het begon te regenen. Maar ze leerden me het te beheersen.
Vandaag heb ik mijn laatste test. Als ik die haal ben ik officieel een monster. Ik kan niet wachten!

‘Damh, ben je er klaar voor?’ Vraagt Xui, mijn leermeester, hij is ook een elementnimf, maar hij is veel ouder dan ik.
Ik antwoord niet. Het is een retorische vraag. Net als alle vragen die hij stelt.
‘Ja, natuurlijk ben je er klaar voor. Dat kan niet anders.’ Hij beantwoordt zijn eigen vragen, altijd.
Hij wijst naar het silhouet van een berg, ‘Zie je dat daar? Daar moet je heen. In die berg vind je een kist. De kist is niet groot, maar daarin zit de kaart naar je nieuwe verblijfplaats. Als het je tenminste lukt om zover te komen.
De kist wordt bewaakt, maar door wat mag ik niet verraden. Succes, Damh.’
Ik haal mijn schouders op, ‘Oké, dan. Berg, bewaker, kist, kaart, verblijfplaats, komt goed! Bedankt voor alles, Xui.’
Hij glimlacht, ‘Ga nu maar.’
Ik knik en begin naar de berg te lopen. Voor deze test heb ik zelfs speciale kleding gekregen. Een strakke broek tot vlak boven mijn knieën, zodat ik me makkelijk kan bewegen. Een zwart shirt met korte mouwen, en daar overheen een bronzen borstschild dat ook mijn schouders beschermt. Om mijn middel hangt een riem, met daaraan een fles water en een bronzen dolk. Daarbij zitten hoge laarzen, en handschoenen tot aan mijn ellebogen. Beide versterkt met hetzelfde brons als mijn borstschild. Mijn lichtbruine haar zit in een staart zodat ik er geen last van heb.
Ik vraag me af wat die bewaker zal zijn. Ik denk dat ik wel zal moeten vechten, waarom heb ik anders een dolk gekregen? Maar het kan ook gewoon een sfinx zijn, dan moet ik een raadsel zien op te lossen. Of misschien zijn het wel meerdere bewakers. De spanning nestelt zich in mijn maag, en neemt met iedere stap, in de richting van de berg, toe.
De lucht betrekt en de wolken liggen als een dikke, dreigende deken over de wereld. Ik weet dat het weer is veranderd dankzij mijn stemming, maar ik kan er niets aan doen.
Bovenaan de berg zit een grot. Ik kan de ingang al vanaf beneden zien. Ik haal diep adem, en begin te klimmen. Tot nu toe valt het allemaal mee, dat jaagt me de stuipen op het lijf.
Boven gekomen kijk ik de grot in. Ik zie een lange trap die naar beneden loopt. Ver kan ik niet kijken, want het is aardedonker daar binnen.
‘Daar gaan we dan.’ Mompel ik. Ik roep het element vuur aan, er verschijnt een vuurbal, zo groot als een voetbal, voor me. Hij zweeft voor mij uit en verlicht de gang. Ik loop er achteraan, de trap af. Na een stuk of vijftig treden gehad te hebben, is het licht van buiten niet meer te zien. Op het geluid van mijn voetstappen na is het doodstil. ‘I-is daar iemand?’ roep ik naar beneden. Ik hoor wat geschuif van beneden, maar verder blijft het stil.
Snel loop ik de rest van de trap af.
Beneden ligt een immens beest te slapen. Het had een goedgele vacht, en drie koppen. De kop van een woeste leeuw, met grote, bedreigende tanden. De kop van een geit, en de kop van een draak, waar rook uit zijn neusgaten kringelt.
Een chimaera.
Om de nek van de leeuw hangt een ijzeren ketting, met daaraan een kistje. Het kistje dat ik zoek. ‘Nee toch,’ zucht ik zacht. Dan stap ik zo zacht mogelijk naar het monster toe. De chimaera slaapt rustig verder. Ik haal opgelucht adem, en sluip verder, tot aan de kop van de leeuw.
De chimaera ruikt, nee, stinkt naar bloed en rottend vlees. Ik negeer de stank en loop naar het kistje om zijn nek. Het zit niet op slot. Ik til de deksel op en alles valt er rinkelend uit. Ik duik weg achter één van de reusachtige poten van de chimaera, maar er gebeurt niets.
‘Die slaapt vast.’ Mompel ik zacht. De chimaera beweegt in zijn slaap. Ik duik vlug weg, voordat ik verpulverd word onder één van zijn zware poten.
Ik sluip gebukt naar de inhoud van het kistje toe. Het ligt verspreid over de grond, onder de leeuwenkop van de chimaera. Ik pak de kaart direct op en steek het onder mijn borstschild. Verder ligt er niets nuttigs bij. Grote, zware blokken ijzer, en kleine rinkelende metalen munten. Allemaal om het lastiger te maken.
Ik glimlach tevreden, als dit alles is, dan valt het best mee. Ik kom overeind, dat had ik beter niet kunnen doen.
Met mijn hoofd stoot ik hard tegen de kaak van chimaera. Zijn drie paar ogen vliegen open. Zoekend speuren ze de ruimte af, om uiteindelijk alle drie op mij te blijven hangen. Ik loop langzaam achteruit onder de chimaera weg.
‘Eh, hoi. Goedemorgen, lekker geslapen? Erg gezellig dat je wakker bent, maarre, ik was net van plan om weg te gaan. Stoor je niet aan, hoor! Slaap maar rustig verder!’
De chimaera brult, springt overeind. Vanuit de drakenmuil schiet een straal gloeiende lava op me af. Ik zwaai met mijn hand, en het lava raakt uit koers en mist me. ‘Nou zeg, dat is ook onbeleefd, zo begroet je iemand toch niet?’
Ondertussen spring ik omhoog om de uitschietende klauw te ontwijken. Direct daarna schiet de leeuwenkop naar me uit. Ik schiet achteruit, en de kaken klappen van voor mijn gezicht dicht. Een rottende stank, nog erger dan de stank van zijn lichaam, komt uit zijn bek zetten. ‘Je mag je tanden wel eens poetsen, zeg.’ Mompel ik kokhalzend.
Ik spring op de kop van leeuw. Gevolgd door meerdere geweldige ontwijkmanoeuvres, om maar niet geraakt de worden door de hoorns van de geit. Helaas blijkt de geitenkop ook over flink wat geweldigheid te beschikken. Eén van zijn hoorns raakt me hard tegen mijn hoofd. Warm bloed drupt langs mijn slaap naar omlaag. ‘Oh, geweldig. Ik voel me hier zo welkom.’
De drakenkop vuurt nog een straal lava af, en de geitenkop gaat direct aan de kant. ‘Hè, het was wel mooi geweest als je wat minder goed kon multitasken.’
Ik spring weer omhoog, en de straal lava raakt de leeuwenkop. De chimaera brult het uit. ‘Dat was niet mijn schuld!’ grijns ik. Ik spring naar de drakenkop, en druk mijn bronzen dolk in het oog. Ik roep daarna het element lucht aan. Een harde wind steekt op, en raakt de chimaera zo hard, dat hij door zijn poten zakt. De vuurbal verlicht de ruimte nog steeds.
Ik spring van het monster af, en sprint terug naar de trap.
‘Het was gezellig, ik kom nog wel eens langs voor een kopje thee.’ Daarna storm ik de trap op, gevolgd door nog een straal lava.
Als ik weer boven ben, laat ik de wind stoppen en de vuurbal verdwijnen. De adrenaline verlaat mijn lichaam. Mijn hoofd bonkt, maar het bloed gelukkig niet meer. Ook merk ik nu de brandende pijn in mijn knieholte op. Een felrode brandwond maakt het bewegen lastig. Ik zucht diep, dat heb ik weer.
Dan open ik de kaart. Hij is gelukkig nog helemaal heel.
De kaart beschrijft een groot natuurpark. Mijn nieuwe verblijfplaats staat aangegeven bij een reusachtige, oude eik.
En bij de kaart zit ook een glazen bol. Ik herken de bol. Als je hem kapot gooit, kom je op de plaats van je bestemming aan.
Ik zucht alweer, als ik dat eerder had geweten was dat gevecht met de chimaera niet nodig geweest. Ik gooi de bol kapot.
Het natuurpark is prachtig. Na een week komt Xui op bezoek.
‘Hoe was je test, en hoe vind je het hier?’ vraagt hij.
‘De test was, nou ja, laten we het maar zo zeggen: erg intens. Ik snap enkel één ding niet. Om dit te mogen doen moest ik de test halen, maar dit is doodsaai!’
Xui grijnst, en ik kan mijn grijns ook niet meer onderdrukken.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen