Opdracht 3 = daffie123
De met modder bedekten poten maakten amper geluid door het bos. Het oranje dier, dat beter bekend stond als een vos, liep met een konijn in zijn bek op weg naar zijn zelfgegraven hol. Het was midden in de nacht, de beste tijd om te jagen. Na een lange zoektocht en het volgen van de sporen had hij eindelijk zijn prooi gevonden. Stil en sluw sloop hij er naartoe en had hem gegrepen. Het bruine konijn wou eerst weg springen, maar was helaas niet snel genoeg geweest. De scherpe tanden van het beest beten in zijn linker voorpoot en het duurde daarna niet lang totdat het konijn geen adem meer haalde.
Trots liep de vos er nu, met zijn prooi stevig in zijn bek. Hij zal het aan niks of niemand afstaan, zelfs niet aan
mensen die hier geregeld kwamen om te jagen op dieren. Het was een beschermd gebied, zijn omgeving, maar mensen maken regels en houden zich er later niet meer aan. De trouw aan de regels is in de loop van de jaren sterk afgenomen. Hij vond het jammer. Vele onschuldige dieren gingen dood aan de kogels van de geweren of aan de pijlen van bogen. Alleen omdat de mens zich trots wou voelen wanneer ze weer een leven hadden afgenomen. De vos deed het geregeld ook wel, maar hij moest het wel doen om te overleven in het steeds kleiner wordende gebied. Bomen vielen neer, de klappen weergalmden nog door zijn kop.
Een schot van een geweer deed de vos opschrikken uit zijn gedachte. Vast weer een dood, schoot er door zijn kop heen. Uit gewoonte begon hij te rennen, het konijn in zijn bek schommelde mee op het ritme van zijn geren. Het was onhandig, maar hij had het nodig. Zonder een prooi zal hij doodgaan. Net als zijn vader.
Het gebeurde een jaar geleden. Zijn vader, moeder en zussen waren als eerst in jaren weer op jacht gegaan. Voor het eerst voelde hij de wind met zijn oranje haren spelen en met grote ogen keek hij naar de groene wereld voor zich. Zijn vader had algauw een geur opgepikt van een haas en liep die achterna. Zonder te aarzelen liep zijn moeder achter hem aan, net als hijzelf en zijn twee zussen. Hun vader was de dapperst van alle vossen in het bos. Misschien was die ook gestorven aan een dappere dood.
Het duurde niet lang voordat ze de haas zaten zitten. Lichtbruin en groot. Verscholen tussen het hoge gras at hij rustig. Zachtjes liep zijn vader erheen, mar niet zacht genoeg. Een gebroken tak zorgde voor een geluid en de haas was zo snel dienkon weggesprongen. Allemaal zetten ze de achtervolging in, zo snel lieten ze hun prooi niet ontsnappen. Het was een heerlijk gevoel. De wind die door zijn haren waaide, bomen die voorbij schoten. Dat gevoel zal hij nog lang vasthouden.
Ze verloren de haas niet uit het oog. Halverwege stopten zijn zusjes en zijn moeder bleef achter bij ze. Ze waren moe en hun poten deden pijn van al dat geren. Hij had aarzelend gewacht, maar zijn moeder zag hoe graag hij wou jagen en had hem lachend gezegd dat hij mee mocht gaan met zijn vader. Hij bedankte haar met een ook op haar neus en rende toen zo snel hij kon achter zijn vader aan, die niet meer was dan een oranje stip aan de horizon. Behendig ontweek hij de takken en stenen die op zijn pad kwamen en verloor zijn vader niet uit het oog.
Die mindere langzaam vaart en hield toen stil op een open plek, keek naar wat er voor hem lag. Zijn zoon kwam buiten adem bij hem staan en volgde de blik van zijn vader. Voor hen stond een grote zwarte hond luid te grommen en te blaffen. Het speeksel landde met grote klodders op het gras onder hem. Het weerspiegelde het licht van de zwak schrijnende zon. Geritsel van gras klonk naast hen, en uit de bosjes verscheen een breed gebouwde man met een geweer in zijn hand. Hij aaide met zijn grote had over de kop van de hond, die ondertussen was opgehouden met blaffen. Zijn zwarte ogen keken diep in de bruine ogen van de oranje dieren voor hem.
"Goed zo. Braaf meisje", mompelde de man naar de hond. Die wende zijn dodelijke blik niet af.
Paniek laaide op binnen in de zoon. Aarzelend keek hij naar zijn vader, die met een vene dodelijke blik naar de hond voor hen keek.
De man lachtte even en laadde zijn geweer. Het was een lang ijzer ding waarvan de kogels miljoenen dieren had gedood. Hij trok zijn hond weg bij de vossen en richtte zijn geweer op de zoon. De trekker werd naar achter gehaald en het geluid van een schot weergalmde door het stille bos. Vogels vlogen angstig weg, maar daar lette hij niet op. Voor de zoon's zijn poten lag zijn vader dood, bloed liep uit de wond. Zachtjes met zijn snuit duwde hij tegen hem aan, waardoor zijn vader's ogen naar hem keerde.
" Ga zoon, en vertel het aan je moeder en zussen. Zorg goed voor ze," zuchtte zijn vader. Het enige wat hij kon doen is knikken, en de woorden: "Ik beloof het", te zeggen. Hij zag hoe zijn vader langzaam zijn ogen sloot en zijn laatste adem uitblies.
De man met het geweer en de hond hadden zich al die tijd niet verroerd. Alsof ze de vos het afscheid gunden. Maar dat deed geen van beide. De hand van de man klemde zich om de staart van de dode vos heen en gooide hem over zijn schouder. De hond begon luid te grommen naar de vos, maar die negeerde het. Hij kon dit alles niet geloven, het drong niet tot hem door. Lang bleef hij daar staan, keek de man en de hond na. Alsof ze hem spaarde. Het was vreemd, niemand liet de kans om meer buit te maken aan zich voorbij gaan. De vos gromde en rende toen terug naar zijn familie. De hele weg had hij zich rot gevoeld, ook dit gevoel zal hij nooit vergeten. Zijn eigen vader was voor hem gesprongen om hem te beschermen tegen de dood. Een traan viel op de grond, maar dapper rende hij door. De tocht naar zijn familie duurde maar kort en toen hij ze zag, liep hij met gebogen hoofd naar ze toe. Hij wou het niet vertellen. Toch deed hij het. Zijn stem trilde het hele verhaal lang. De blikken die zijn moeder en zussen wierpen zorgde alleen maar voor meer schuldgevoel in hem. Tijdens de tocht naar hun hol had niemand wat gezegd. Iedereen moest dit slechte nieuws verwerken. Hij had dat nooit gedaan.
Snel verschool de vos zich in zijn hol. In stilte rouwde hij om het, volgens hem, doodgeschoten dier. Hij vond het triest, ook al kende hij diegene niet.
Alweer klonk er een geweerschot door het bos. Nieuwsgierig liep hij uit zijn hol. In de verte zag hij vogels wegvliegen. Voorzichtig deed hij nog een paar stappen het bos in. Ver weg hoorde hij een hond blaffen en een rilling liep over hem heen. Het deed hem denken aan diezelfde hond van de man die zijn vader had doodgeschoten.
In gedachte liep de vos verder het bos in. Het geblaf klonk steeds harder, net als voetstappen. Verschrikt bleef hij staan en spitste zijn oren. De vos draaide zich om, om achter hem te kijken. Er was niks anders dan bomen, struiken en gras. Hij draaide zich terug om. Van schrik deed hij een paar stappen naar achter. Voor hem stond een zwarte hond te grommen. De hond keek hem met boze ogen vol haat aan. De voetstappen klonken nu luider, en binnen een paar seconden stond een man met geweer voor hem. Nu deed hij sneller een paar stappen naar achter en draaide zich om, klaar om weg te rennen voor het gevaar.
De hond blafte een paar keer. Dit was voor de vos het teken om te vluchten. Zo snel hij kon sprong hij over bomen heen. Geweerschoten klonken achter hem. Hij hoorde hoe de hond en zijn baasje steeds dichterbij kwamen. Alweer een schot en daarna een vele pijnscheut bij zijn linkerschouder. Even gromde hij, maar liet zich toen zacht tussen de madeliefjes vallen. Bloed zorgde ervoor dat het gras verkleurde. De vos zuchtte en keek alleen maar voor zich. Hij wist dat hij niet meer kon lopen, dus bleef hij liggen. Het irritante was dat hij niet bij de wond kwam en hem dus ook niet schoon kon likken.
Als eerst kwam de hond, woest en met veel geluid. Daarna de man, die zich met zijn geweer boven de vos hing. Hij deed een paar stappen naar achter en richtte zijn wapen op het oranje dier. De vos sloot zijn ogen, de door kwam snel. Hij had spijt dat hij zo nieuwsgierig was. Maar, dacht hij, ik kan mijn vader nu wel weer zien. Hij voelde iets van binnen gloeien. Hoop, wist de vos. Hoop om zijn vader weer te zien.
Alweer vulde een geweerschot het bos. Dit keer vlogen de vogels niet weg, ze bleven kijken naar hoe de vos zijn laatste adem uitblies.
Mensen zijn moordmachines, dacht de vos. De wereld zou veel mooier zijn zonder hen. Er zou veel meer groen zijn, en veel minder doden. Dat is hoe ik de wereld wou zien.
Er zijn nog geen reacties.