Opdracht 2 = Necessity
Ze had zich altijd al afgevraagd hoe het zou zijn om te sterven. Zou het pijn doen of zou het zijn alsof ze in slaap zou vallen? Misschien hield ze wel gewoon op met bestaan en zou ze er niks van merken.
Nu wist ze het. Veel te vroeg had ze haar antwoord gekregen. 17 jaar was ze en haar leven was voorbij.
Hij kon er niks aan doen. Het was niet zijn schuld dat ze gevallen was. Zij was altijd roekeloos geweest, hij had zelfs geprobeerd haar tegen te houden. "Doe het nou niet, straks val je," had hij gezegd, maar ze had niet willen luisteren en was toch op de rand gaan staan - en gevallen.
Het was zijn schuld. Hij had beter op haar moeten passen. Hij had haar hand moeten pakken en haar van de rand af moeten halen. Het was zijn verantwoordelijkheid geweest. Hij wist dat ze roekeloos was en hij had de verstandigste moeten zijn. Als hij strenger zou zijn geweest, zou ze niet gevallen zijn en zou hij nu niet alleen op zijn kamer zitten.
Het was raar om hier nog te zijn. Ze zag de wereld om haar heen waar ze ooit deel van had uitgemaakt maar waar ze nu niet meer hoorde. Ze zag hoe het leven gewoon verder ging zonder haar. Nog steeds waren er overal mensen die alleen maar bezig waren met hun werk, die geïrriteerd raakten door de ellenlange files en die geen idee hadden dat zij hier niet meer hoorde. Ze was nu slechts een stiekeme toeschouwer, onzichtbaar voor de acteurs. Niemand wist dat ze er nog was en alles hoorde wat ze zeiden. Ze was alleen.
Het deed hem pijn om haar graf te zien. Er stonden nog een paar witte bloemen die langzaam aan het verwelken waren. Onkruid begon zich een weg naar boven te banen om haar laatste rustplaats te onteren.
Hij liet zich langzaam op zijn knieën vallen terwijl de tranen over zijn wangen stroomden. Ze was zo jong, ze had niet hier moeten liggen. Ze had hem nu moeten uitlachen om zijn tranen en hem moeten knuffelen en zeggen dat het allemaal goed zou komen. Ze had hem in haar dromen moeten meenemen, hoe vreemd ze ook waren. Niet dit lot. Dit had ze nergens aan verdiend.
Ze zag hem. Keer op keer bezocht hij haar graf en iedere keer weer brak haar hart. Ze kon het niet aan om hem zo gebroken te zien door haar. Zij was misschien gestorven maar hij was degene die dood was. Hij moest door. Hij moest zichzelf vergeven, rouwen en dan weer verder gaan. Ze wilde niet dat hij zijn leven zou laten bepalen door een domme, fatale fout van haar. Dat was zij, domme, roekeloze zij, niet waard.
Ze zou willen huilen om wie hij geworden was en om alles wat ze nu vernietigd had, maar geesten huilen niet.
Hele verhalen vertelde hij aan haar, in de hoop dat waar ze ook precies was, ze hem zou kunnen horen. Hij vertelde over zijn dag, dat hij van haar hield en dat hij haar nooit zou vergeten. Zij was altijd zijn alles geweest en zou dat ook altijd blijven.
Een eenzame rode roos werd bij de verwelkte bloemen geplaatst, een stralende bloem die een groot contrast vormde met het vergane om haar heen. Het deed pijn om dat te zien. Hij zou zich niet moeten realiseren dat de roos niet in het plaatje paste. Het hele plaatje zou er niet moeten zijn.
Ze zou hem in haar armen willen nemen en zeggen dat alles goed zou komen. Ze zouden hier samen doorheen komen, zou ze zeggen, maar dat was een leugen. Er was geen weg meer terug, er was geen oplossing te vinden. De dood was eeuwig.
Hij zat weer bij haar graf en langzaam ging ze naar hem toe.
"Ik ben hier," fluisterde ze. "Je bent niet alleen."
Het voelde alsof ze er nog was en nog naar hem keek. Als hij zijn ogen sloot, kon hij zich inbeelden dat ze voor hem stond en hij stak zijn hand uit, alsof hij de hare wilde pakken.
Langzaam tilde ze haar hand op om hem in de zijne te leggen. Hij weet dat je hier bent, schoot het door haar hoofd. Hij weet dat je toekijkt en nodigt je nu uit voor een laatste dans, een laatste moment samen.
Verwachtingsvol bleef zijn hand in de lucht hangen met de palm naar boven. Ieder moment zou hij haar hand weer in de zijne voelen en dan zou alles weer zo zijn zoals het altijd was geweest.
Haar hand bereikte de zijne en in een teder gebaar legde ze hem erop. Voor een seconde was het weer zoals vanouds, toen gleed haar hand dwars door de zijne en hun moment was verbroken.
Heel even dacht hij haar hand te voelen, maar dat was vast bedrog. Hij zou haar hand niet voelen. Natuurlijk niet. Ze was er niet meer. De dood had haar opgeëist en was niet van plan zijn prooi nog terug te geven. Als je ooit in de klauwen van de dood gevallen was, was je verloren. Er was geen weg meer terug.
Hij opende zijn ogen en verbrak daarmee het laatste restje van de magie die er geheerst had. Hij staarde naar voren, waar ze gestaan zou moeten hebben maar er was niks, alleen maar lucht.
Hij keek naar voren, naar de plek waar ze was, maar hij zag haar niet. Ik ben er wel, zou ze willen schreeuwen. Kijk dan goed! Ik sta er wel! Je bent niet alleen!
Maar hij zag haar niet, hij zag slechts lucht.
Waarom deed hij alsof ze er nog kon zijn terwijl hij wel beter wist? Hij moest verder, maar hij bleef zitten. Hij kon niet verder, niet zonder haar.
Ze waren nu wel samen, maar hij wist dat niet. Hij merkte niet dat ze naar hem keek. Ze waren samen, maar toch alleen.
Hij was alleen.
Er zijn nog geen reacties.