SA; WELCOME TO HUMANOID CITY
Jacoby heeft drie jongere broertjes en zijn beste vriend heet Adam.
Vlak onder de Eiffeltoren ligt een dorpje. Ze noemen het Humanoid City. Het is geheel onbekend voor de mensheid. Toch wonen er 479 wezens. De wezens noemen zichzelf mini aliens. Ze lijken niet op aliens, maar op hele kleine mensjes. De mini aliens hebben een eigen democratie. Ze leven daar in vrede. Ze dromen, wat ze willen dromen. Ze geloven, wat ze willen geloven. Het maakt ook niet uit, op wat voor geslacht je valt, waarin je gelooft, wat voor muziek je luistert, wat voor kleding je draagt. Iedereen behandelt elkaar met respect.
Het is dinsdag 27 oktober 2009. Het is een zonnige dag, die je niet vaak tegenkomt in oktober. Ik, Jacoby, ben achttien jaar en ik zit op school in Humanoid City. Op maandag ben ik altijd vrij. Vandaag is mijn eerste schooldag na het langere weekend. Ik doe snel mijn kleding aan en huppel naar beneden. Mijn moeder heeft zo te zien het ontbijt al klaar gezet. De drieling, Tobin, Jerry, Tony zit al aan de ontbijttafel. Ze zijn twee jaar jonger dan ik. Ik eet snel mijn bord leeg en pak mijn jas. Ik ben te lui om een tas mee te dragen, dus er zit een pen in mijn jaszak. Net voordat ik de deur wil openen, gaat de bel. Ik open de deur en daar staat Adam. Adam is mijn beste vriend. We geven elkaar met een knuffel en ik stap de deur uit. Onderweg vertelt Adam enthousiast over een band, die hij gisteren heeft gehoord. Hij vindt ze helemaal geweldig.
‘Het geluid, het gegil, de sfeer, ik voelde alles. Het mooiste was toch echt zijn stem. Die stem sleepte mij mee. Elke noot die hij zong, raakte mij tot diep in mijn hart. Het was fascinerend,’ ratelt hij.
Op school hebben we ons als beesten gedragen. We vinden het nodig om soms de docent op de kast te jagen. We hebben de stoelen ondersteboven neergezet, krijtjes verstopt, zout in de koffie gedaan en steeds als een docent de les weer probeert op te pakken, kregen we het voor elkaar om met de hele klas helemaal naar achter te schuiven. De docenten zijn blij als de dag weer ten einde loopt. Adam heeft de hele dag maar één onderwerp aangehouden; het bandje, waarvan hij de naam niet weet. De terugweg loop ik alleen, Adam heeft namelijk een date. Onderweg hoor ik mensen praten over nieuwe bewoners. Op speciale dagen kunnen er weer mensen toegelaten worden in onze ‘wereld’. Morgen is het zover. Iedereen bereidt zich erop voor. We moeten de nieuwe bewoners feestelijk verwelkomen.
Eindelijk ben ik thuis aangekomen. Mijn moeder is druk bezig met het avondmaal. De drieling rent rondjes door het huis. Nadat ik mijn jas heb opgehangen, begin ik met mijn huiswerk. Na een tijdje wordt er gebeld, het is Adam.
‘Jacoby, Jacoby, kom snel mee! Ze zijn er weer. Ik weet het zeker,’ roept Adam beneden aan de trap. Ik pak mijn jas en samen met Adam ren ik naar buiten. We zoeken een mier, die voor ons taxi wilt zijn. We rijden op het gegil af.
‘Die meiden maken een lawaai,’ mopper ik. Met de minuut wordt Adam enthousiaster. Als we er eindelijk zijn, glippen we onder de deur door. Het is ons gelukt en we zijn ook nog als eerste binnen. Al vlug stroomt het vol met hysterische meiden. De een ziet er nog meer opgetut uit dan de ander. Ze hebben waarschijnlijk maar één ding gemeen en dat is ze allemaal voor dezelfde band komen. Wanneer de eerste noten worden gespeeld, barst het gegil los. Ik kijk nog even naar het publiek. De meiden hebben alleen nog maar oog voor de bühne, en vooral voor de personen die daarop staan. Aan de linkerkant komt een gitarist aangerend en aan de rechterkant een bassist. In het midden het podium staat een groot ‘ei’. Langzaam schuift hij open. Er zit een ophoging in, waar de drummer zit. Het laatste stukje van het ‘ei’ gaat open en daar loopt de zanger uit. Wanneer hij begint te zingen, valt mijn mond open. Ik heb het gevoel dat elk woordje dat hij zingt, raakt tot diep in mijn hart. Adam kent de teksten al en zingt uit volle borst mee. Ik ben diep geraakt door zijn stem, door zijn schoonheid, door zijn kleding, door zijn bewegingen. Hij kan niet anders dan een engel zijn. Hij is werkelijk prachtig. Mijn gedachtes zitten de hele avond vol met de zanger en vooral met vragen. Vele vragen.
Jammer genoeg vliegt de avond te snel voorbij. Het laatste nummer is bezig en de bassist en gitarist stappen al in het ‘ei’. De zanger stapt als laatste het ‘ei’ in en dan sluit het ‘ei’ zich. De zanger zingt de laatste zin en de lampen zijn uit. Nog geen minuut later springt het zaallicht aan en we weten zeker dat het concert is afgelopen. We lopen langzaam de zaal uit. Net voordat we de deur uitlopen, kijken we nog even terug. Terug naar het podium, terug naar het ‘ei’. Adam en ik kijken elkaar aan en we weten zonder iets te zeggen, dat we dit nooit zullen vergeten.
‘Bedankt hiervoor,’ zeg ik tegen mijn vriend. Adam staat glunderend te kijken. ‘Ik weet eindelijk hoe ze heten,’ roept hij uit.
‘Zullen we kijken of we ze kunnen volgen?’ stel ik voor. Adam stemt daarmee in en we zoeken weer naar een taxi. Dit keer is het een mug. We stappen snel op en volgen de auto. Ze stoppen vlak bij de Eiffeltoren. De Eiffeltoren is vlak bij ons huis, dus dat komt mooi uit. We zorgen ervoor, dat we zo dicht mogelijk bij de vier jongens blijven. Het laatste wat we willen, is de jongens uit het oog verliezen.
Het is al na middennacht en onze favoriete band is op de Eiffeltoren geweest. Voor ons is dat te gevaarlijk: we kunnen door de harde wind wegwaaien. Zodra ze weer beneden staan, blijven we vlak achter ze. Ze lopen vreemd genoeg, naar de geheime ingang van ons dorp. De ingang ziet eruit als een glinsterende steen, het is maar 3 centimeter groot.
‘Ze komen bij ons wonen!’ roept Adam blij.
‘Nee, dat is niet mogelijk’, spreek ik tegen.
En voordat we iets kunnen doen, staan ze al op de ingang.
‘Yes,’ schreeuwt Adam uit.
Ik kan het maar niet geloven, waarschijnlijk hebben we nu het mooiste persoon van de hele wereld in ons midden. Snel lopen we onze stad binnen.
En daar staan ze dan. De band, die we nog maar net hebben gezien. In paniek komen ze op ons af.
‘Waar zijn we?’ vraagt de zanger geschrokken.
‘Jullie zijn in Humanoid City beland. Een dorpje onder de Eiffeltoren,’ antwoord ik rustig.
‘Nee, dat verklaart een hoop,’ zegt de gitarist cynisch. De zanger en gitarist verwikkelen zich in een discussie, of het nou wel of niet een hoop verklaart.
‘Oké, laat ik mezelf eerst even voorstellen, voordat er koppen gaan rollen,’ roep ik boven het gekakel uit. Ze stoppen met de nutteloze discussie.
‘Ik heet Jacoby en hier naast mij staat Adam,’ zeg ik trots. ‘Oké, dus Jacoby en Adam. Wij zijn Tokio Hotel,’ zegt de zanger arrogant.
‘Dat weet ik! Ik weet ook jullie namen, verbeter mij als ik een foutje maak. De zanger heet Bill, de gitarist heet Tom, de bassist heet Georg en de drummer heet Gustav, toch?’ zegt Adam enthousiast. Het viertal knikt.
’Mag ik misschien een handtekening?’ vraagt Adam verlegen. ‘Vooruit dan maar,’ antwoordt Bill. De vier bandleden geven Adam een handtekening.
‘Jullie moeten nu mee. Er is een feestmaal voor jullie komst,’ zeg ik energiek. We lopen met z’n allen naar het feest.
Op het feest eet ik zoveel als ik kan. Na het feestmaal houdt de burgemeester een toespraak. ‘Inwoners van Humanoid City, fijn dat jullie allemaal zijn gekomen. Zoals iedereen weet, zijn er vier nieuwe bewoners in Humanoid City. De vier nieuwe bewoners hebben ervoor gezorgd, dat het magische getal, 483, bereikt is. Er kunnen geen inwoners meer bij. Na de komst van het viertal is de poort dichtgegaan. De poort kan nog op één manier geopend worden. Die manier blijft voor jullie geheim. Verder wil ik jullie nog een fijn feest wensen en welterusten voor straks,’ spreekt de burgemeester.
Na het feest breng ik het viertal naar hun nieuwe huis. Ik zeg de band welterusten en huppel naar huis. Ik kruip in mijn bed en ik val in slaap.
Ik open mijn ogen. Verward bekijk ik mijn lichaam. ‘Ik ben groot,’ roep ik verbaast uit. Ik stap uit bed en kijk uit het raam. De Eiffeltoren schittert en verlicht de stad. ‘Het was maar een droom,’ mompel ik tegen mezelf. Uit het raam kijkend, hoor ik muziek. Vaag vermoedend blijf ik luisteren, de muziek komt mij bekend voor. Nieuwsgierig blijf ik luisteren. Het schiet mij opeens te binnen!
‘Dit moet een vergissing zijn, dit kan toch niet,’ praat ik opnieuw tegen mezelf. De tekst ken ik en uitbundig zing ik mee met de muziek.
‘If the world makes you confused and your senses you seem to lose. If the storm doesn't wanna diffuse and you just don't know what to do. Look around I am here. Doesn't count far or near. I am by your side. Just for a little while’
Ik hoor de laatste noten van de instrumenten. Het concert is geëindigd. Langzaam rolt een traan over mijn wang naar beneden. Er volgen er steeds meer tranen. Ze banen een weg over mijn gezicht. De gedachten, dat het concert af heeft gespeeld zonder mij. Ik weet één ding zeker, het volgende concert mis ik niet. Het zal niet nog een keer gebeuren.
Het is een band die bijna geen waardering krijgt. Totaal niet geaccepteerd wordt. De enige waardering en acceptatie krijgen ze van de fans. Het is een band met fans van verschillende nationaliteiten. Als we de zaal betreden, zijn we allemaal gelijk. We komen allemaal voor hetzelfde en dat is een geweldige avond beleven. Als dat de fans gelukkig maakt, dan houdt niemand tegen. Uiteindelijk draait het om gelukkig zijn, dromen laten uitkomen en jezelf kunnen en mogen zijn.
Beleef, de wereld hoe jij het wilt. Droom, zolang het kan. Strijd, om je dromen uit te laten komen. Geef wanneer je geven moet, maar geef nooit op. Doe wat je kan en haal eruit wat er inzit. Leef, iedere seconde, het kan altijd de laatste zijn.
Er zijn nog geen reacties.