Opdracht 1 - 2 = Fictionalworld
Gespannen kijk ik naar de mannen, witte jassen die heen en weer lopen. Verblind door het wit van de muren en het plafond. Bij de testen heb ik op het ergste beloofd, alle ergste. Kanker. Tranen gaan over mijn wangen, opzoek naar troost. ´Kunt u even mee lopen mevrouw?’ De man staat achter het bureau en heeft het tegen mijn moeder. ‘En Jewel dan?’ Vraagt mijn moeder bezorgt. De man kijkt haar nog angstiger aan. ‘Als ze niet erg zou schrikken.’ Mijn moeder staat op en loopt naar de dokter. Vanuit boosheid en bangheid roep ik wat ik al de hele tijd denk: ‘Kanker.’ Geschokte gezichten kijken mij medelevend aan. ‘Ik heb kanker.’ Zeg ik er achterna. Mijn moeder rent naar me toe en geeft me een knuffel. De man met de witte jas kijkt me bezorgd aan. ‘Kom Jewel.’
´De scan is verassend goed gegaan, net zoals de testen bij de fysiotherapeut.´ Ik kijk verast, maar de man kijkt nog steeds ernstig. ´Behalve de bloedtest.´ Mijn ogen worden groot, heel groot. Bedoelt hij dat, dat, dat.. Met moeite houd ik mijn stem in, straks zou ik me verraden. ‘We hebben een vreemd virus gevonden die overeenkomen met het virus die bij de overburen heerst.’ Ik knik, waarschijnlijk is het mee gekomen. ‘Wij noemen het ook wel bloedsverlies. Genoemd omdat je bloed vloeibaarder word en niet meer kan stollen.’ Er valt een stilte. Bloedsverlies, Bleed. De man kijkt me nog bezorgder aan. ‘Er is alleen geen medicijn gevonden.’ Het wordt stil door schok, wat erna wordt verstoord door gehuil. Mijn gehuil.
Het gaat schemeren en de borden staan op tafel. Zoals altijd staat de keuken links van de hal en woonkamer rechts. En is Cleve, mijn oudere broer, tv aan het kijken. Zappend, op zoek naar een leuk programma. Nadat ik de uitslag had verteld, was hij niet geschokt of bang, maar anders. Alsof hij het had verwacht, of zelfs blij was. De gedachte zet ik gauw uit mijn hoofd en ik kijk naar de pleister op mijn rechterarm. Nat. Ik heb het echt, de ziekte. Cleve heeft uiteindelijk een flauw humor programma gevonden, maar sinds ik weet dat ik Bleed heb, heb ik geen zin in grapjes. Maar we moeten blij met hem zijn, zonder hem had niemand van ons het overleefd.
Bij het avondeten kijken we elkaar aan. Cleve kucht even en begint met eten. Mijn moeder begint ook maar en kijkt me bezorgd aan. ‘Ik ga dood.’ Zeg ik sombertjes en ik pak wat groenten met mijn vork. Cleve kijkt me verstoord aan: ‘Dat gaat iedereen Jewel.’ Moeders ogen worden groot van de schrik. ‘Jeetje!’ Mijn moeder staat op en rent boos weg.
‘Ze is gek geworden Jewel.’ Cleve kijkt me somber aan, langzaam begin ik recht te zitten. ‘Dat ben ik ook.’ Strak kijk ik hem in zijn groene ogen aan. ‘Met dat verdomde virus.’ Ik zucht en hang in mijn stoel. Zijn bruine korte haar hangt over zijn schouders. ‘Het gaat ons redden Jewel.’ Hij zegt het volkomen serieus. Het maakt me verward: ‘Hoe bedoel je?’ Hij kijkt me strak aan. ‘Voor dat de oorlog warm wordt.’ Meteen verschijnen de beelden in mijn hoofd. Oorlog. Bleed. Schuilen. De bloedende lijken op straat. Er vormt een traan in mijn ogen. ‘Jewel, je weet toch dat we niet zomaar hier zijn?’ Het is Cleve die bezorgt zijn hand op mijn wang legt. De traan is gehuil geworden, gesnik. We zijn inderdaad niet zomaar hier. We zijn hier om wraak. Om mensen te verraden. ‘Ik kan het niet!’
Het is nacht zoals zoveel nachten zijn. Donker, koud. Ik kan niet slapen door het gesprek met mijn broer. Het idee dat, dat… Een traan valt. We zijn verraders. De deur gaat open en ik hoor voetstappen. Een gedaante komt tevoorschijn, hij is bang. Er is te weinig licht om te zie wie het is. Angstig gaat mijn hart sneller kloppen, maar ik houd me zo stil mogelijk. Hij komt dichterbij, zo dichtbij dat ik zijn adem kan horen. Voorzichtig pakt de gedaante mijn arm beet en kijkt hij me aan. ‘Jewel, ik moet dit doen.’ De gedaante kijkt naar de pleister en brengt zijn hand er naar toe. Ik moet ingrijpen, nu! Snel sta ik op en worden mijn ogen goot. ‘Cleve!’ Van de schrik valt hij achterover. ‘Ik stem niet toe Cleve!’
Wat Cleve de hele tijd wil doen houd me de hele dag bezig. Hij heeft zo vaak gezegd dat we samenwerken. Alleen dingen doen als we het allebei willen. Maar wat hij wil doen… Elke keer als hij dichterbij me komt probeer ik hem te vermijden. De mensen hier hebben het niet verdiend, al zijn het mijn, mijn… ‘Het zijn vijanden Jewel.’ Cleves stem galmt in mijn gedachtes. Nee, wij zijn vijanden voor hen. Ik staar naar het raam buiten, de grote eiken bomen stevig in de wind. De gevallen bladeren op de grond. Het lijkt zo mooi, alsof de natuur de oorlog vergeten is.
Zo stil mogelijk pak ik mijn zwarte, leren jas en doe ik de deur open. In mijn ooghoek komt Cleve vanuit de keuken aan rennen. Wantrouwend houd ik hem in mijn ooghoeken in de gaten. Hij heeft iets in zijn hand, iets glinsterends. Ik zie iets metaals, puntigs. Een mes! Snel ruk ik de deur open en sla ik de deur voor hem dicht. Mijn broer is gek. Een gevaarlijke gek. ‘Jewel!’ De stem van Cleve. Ik sta verstijfd, de deur gaat open.
‘Ren!’ Voor me zie ik een bruinharig meisje met blauwe ogen. Zo stevig mogelijk, bijna knijpend pakt ze mijn hand en sleurt ze me mee. Geschokt en geschrokken ren ik mee en maak ik de keuze om mee te werken. Cleve is waarschijnlijk gestopt met rennen, want hij is nergens te bekennen. Tijdens de vlucht probeer ik er achter te komen wie het meisje is. Bruin haar, blauwe ogen, rond gezicht… Merryn. Ik ken haar niet zo goed, maar ik schatte haar in als een aardig iemand. Merryn stopt met rennen en komt op adem bij een bankje. Blauwe ogen kijken me ernstig aan: ‘Ik weet wat er aan de hand is Jewel.’
Ik weet niet wat er erger is: Cleve die het virus wil verspreiden of Merryn die weet dat ik een verrader ben. ‘En wat dan?’ Vraag ik boos. Merryn kijkt me zo strak in de ogen aan, dat ik er bang van word. ‘Je moet weg, weg van de oorlog. Je zou gebruikt worden.’ Er verschijnt een bezorgde blik in haar ogen. Door wie zou ik gebruikt worden? Cleve? Een beetje ongemakkelijk probeer ik het antwoord te vinden: ‘Door Cleve bedoel je?’ Merryn kijkt naar de grond: ‘Onder andere.’ Antwoordt ze.
Merryn heeft gelijk: ik moet weg. Ik heb geen kant gekozen, ik ben voor geen van beide. Cleve wel, hij houdt nog steeds dapper aan zijn belofte vast. Ik zal als proefpersoon dienen, als bron van de ziekte. Beelden van een warme oorlog zoals hij zou worden, komen voorbij: bommenwerpers die hele steden vernietigen, soldaten die alles roven wat er maar los en vast zit, huilende moeders en kinderen, wanhoop. En ik heb geen kans gekozen.
Langzaam ga ik zitten voor de tv. Cleve zou proberen om eerder thuis te komen dan mijn moeder. Ik moet eerder weg. Snel neem ik alles wat ik nodig zou hebben: groente, fruit, lucifer, dekens.. Met angst dat Cleve binnen zou komen doe ik het ontzettend snel en sta ik over een paar minuten voor de deur. Klaar om weg te gaan. Ik doe de deur open.
‘Merryn!’ Haar gezicht strak en haar hand knijpend in het mes. Een scherp, groot mes. Ik val naar achter van de schrik. De harde grond. Van de angst probeer ik weg te rennen, maar de spullen houden me opgesloten. Aan Merryns strakke gezicht kan ik zien dat ze iets van plan is. Razendsnel snijdt Merryn in mijn vlees, in mijn buik. Ik kan het gillen van de pijn en de woede. Ze heeft me verraden. Ik voel dat ik zwakker word net alert genoeg om op te staan. Met een klein flesje verzamelt ze wat bloed en rent ze weg. Mijn ogen worden langzaam zwart, waarschijnlijk zou dit de laatste dag worden. De laatste dag dat ik leef. Ik zal langzaam sterven.
Er zijn nog geen reacties.