Hoofdstuk 5: De Hut
De laatste zoekdag is aangebroken en iedereen is gespannen. De gespannen sfeer valt gewoon te voelen. Zelfs Julia en ik praten amper met elkaar. De hele groep zit nu op het strand. Niemand is meer bij het wrak, het strand is makkelijker terug te vinden voor de zoekers. Een paar uur lang praat bijna niemand.
Na die paar uur komt één van de zoekers het strand op gerend. ‘We hebben wat gevonden, een hut,’ zegt hij tegen Lieke, waar ik toevallig naast zit. De hele groep staat nu om mij en Lieke. Lieke vertaald het voor de buitenlanders. Lieke gaat met de man mee. Ik wil graag mee. Ik stel het voor, maar de zoeker, Lucas, vindt het niet zo’n goed idee. Lieke vindt het goed, alleen als Julia meegaat. Zij accepteert de uitnodiging en met z’n vieren lopen we het bos door. ‘Waarom wilde je eigenlijk zo graag mee?’ vraagt Lucas. ‘Ik ben gewoon benieuwd. Ik heb sinds vanmorgen een raar gevoel over dit eiland, alsof ik het al ken.’
‘Dat kan niet, neem ik aan.’
‘Nee, ik ken het ook niet, het is ook onzin. Maar toch…’ De hele tocht naar de hut verloopt bijna vlekkeloos. De ene keer stapt Lieke in een modderplas, de andere keer struikelt Julia bijna over een gevallen vrucht. Ik heb geen problemen.
Na ongeveer een half uur lopen zijn we bij de hut aangekomen. Hebben ze hier nou drie dagen over gedaan? De hut is van boomstammen gemaakt. Het is niet zo groot, ongeveer net zo groot als mijn badkamer. Er past een bad, toilet en wastafel in en dat is het. De andere mannen staan ervoor. ‘We hebben erin gekeken en er staat niet zoveel spannends, behalve een kist. We krijgen ‘m niet open. Er zit een slot op.’
‘Vrouwen kunnen alles vinden,’ schept Julia op en ze loopt naar binnen. Ik volg haar en Lieke volgt mij weer. Het stelt inderdaad niet zoveel voor. Er staat een houten tafel, houten bank en de kist, ook van hout en overal ligt heel veel stof op. Het is dus oud. Het lijkt me niet dat er nu nog iemand in komt. Ik help Julia met zoeken naar de sleutel. Ik voel onder de tafel en hebbes, de sleutel. Makkie. Ik geef de sleutel aan Lucas en hij opent de kist. Ik sta op een afstandje, ik vind het om eerlijk te zijn best moeilijk. Wanneer Lucas de kist opent, gebeurt er niks. Hij haalt er een mapje en een kistje uit. In het mapje zit een kaart, meldt Lucas. Hij legt de kaart op het tafeltje en ik kijk ernaar. Erboven staat er ‘Bodan’, onder het onbekende woord staat een grote naamloze vorm. ‘Wat is Bodan?’ vraag ik. Niemand weet het. Wacht, ik zie het. ‘Dit moet het eiland wel zijn. En dan heet het eiland Bodan.’ Tegelijkertijd opent Lieke het kistje. Er zit een medaillon in. Lieke opent het medaillon. Er zitten twee foto’s in. Eén van een man, de andere van een vrouw. Ze zijn jong, zo rond de twintig à dertig jaar gok ik. ‘Deze medaillon is zo mooi.’ Vol bewondering kijk ik naar het medaillon. ‘Als we nou eerst even uitzoeken waar we zijn. We hebben nu een kaart.’ klaagt één van de andere mannen. ‘Ja, sorry.’ We kijken naar de kaart. Ik merk een puntje op, daar zullen we dan wel zijn. Al snel vinden we ook het stuk strand waar de rest van de groep is. Aan de andere kant van het eiland staat een A geschreven, er staat helaas geen legenda bij. Anders wisten we natuurlijk waar de A voor stond. ‘Laten we de kist meenemen naar het strand. Dan beginnen we morgen met de zoektocht naar A.’ oppert Lucas. Iedereen is het daar mee eens. Na een half uur zijn we weer terug bij de groep. Iedereen is benieuwd wat er allemaal was. Ik zonder me af van de groep, ik heb het medaillon nog steeds. Ik open het medaillon en zie nu pas echt de foto’s. Er is iets mee. Ik zie dat Bas naar me toe komt lopen. ‘Hey Lot. Ik heb geen zin om tussen al die mensen te staan, kun jij me uitleggen wat er was?’ Ik vertel van de kaart, van A en het medaillon.
De volgende morgen vertrekken dezelfde mannen opnieuw, maar dan de andere kant op. Richting A. Ze zullen er twee dagen over doen, dus ze zijn er op zijn vroegst pas weer over vier dagen. Ik was vergeten dat ik mijn songwritingboek had meegenomen en ik ben begonnen met een lied. Er is zat gebeurd, maar toch heb ik geen inspiratie. Ik stop ermee.
Opnieuw komt Bas weer naar me toe. Het kan ook een keer genoeg zijn, maar toch ben ik er wel blij mee. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Wel goed hoor? Waarom?’
‘Oh gewoon. Ik geef om je.’ Oh nee, daar ga ik weer. Ik voel weer dat mijn hoofd knalrood wordt. ‘Ik heb wat vruchten te pakken gekregen, heb je zin om dat samen op te eten?’
‘Oh ja, tuurlijk! Kom maar met die vruchten. Ik rammel!’
‘Niet hier gekkie. In het bos.’ Die had ik niet aan zien komen. Dit wordt wel serieus allemaal.
Daar zit ik dan, samen met Bas. Hij heeft in ieder geval wel zijn best gedaan. Hij heeft een deken meegenomen en daar alle vruchten leuk opgelegd. En het zijn er heel veel. ‘Het is lekker, dank je wel.’ Bas lacht naar me. ‘Wie heb je allemaal thuis?’ Thuis, ineens komt het besef dat ik ook nog mensen in Nederland heb. Daar heb ik eigenlijk niet meer aan gedacht na de eerste dag, de dag van de crash. ‘Mijn vader, maar daar heb ik geen contact meer mee. Het loopt niet zo lekker tussen hem en de rest van mijn familie. Hij heeft zich zelfs van zijn ouders afgezonderd. Verder veel vriendinnen. En jij?’
‘Mijn ouders, broertje en zusje, ik heb niet zoveel vrienden en de rest van mijn familie. Ooms, tantes, neefjes en nichtjes. En Tara.’
‘Wie is Tara?’
‘Mijn vriendin.’ Oh, dit had ik niet aan zien komen. Hij heeft een vriendin. Wat ben ik ook dom geweest. ‘Maar ik wilde het al uitmaken voordat ik naar Amerika ga en ik heb nagedacht deze dagen en nu weet ik het zeker.’ Zal het vanwege mij zijn? Of vanwege iets anders? Hij is zo onduidelijk op dit moment. ‘Hoe.. hoe ziet Tara eruit?’
‘Knap, heel knap. Maar ze is niet zo heel slim. En heel irritant de laatste tijd. Daarom wilde ik het al uitmaken. Maar er is nu nog een andere reden.’ Hij kijkt op een hele rare manier naar mij, een manier die ik nog niet ken. Wacht, het is een goede manier. Oké, ik weet het zeker. Hij wilt me. Wacht, ik geef nu toe aan mezelf dat ik hem leuk vind. Ik vind hem niet leuk. En daar komt het cliché stemmetje weer. Ik vind hem wel leuk. Oké, ik vind hem leuk. ‘Euhm… wat is die reden dan?’
‘Het is ingewikkeld.’ Nu zet ik mezelf weer helemaal voor schut, voor mezelf. Anders had hij het wel gezegd. Wat ben ik toch dom. ‘Oké, ik vertel het wel. Maar je mag het tegen niemand zeggen.’
‘Is goed, vertel het maar.’ Bas leunt naar voren en geeft me een kus.
Er zijn nog geen reacties.