Een hele nieuwe wereld, een nieuwe fantastische plek om te ontdekken.

Nog steeds niet volledig bij zinnen vertrek ik naar mijn bestemming, Ik weet nog niet goed wat ik daar zal aantreffen. Wat het ook is, het verandert mijn leven voorgoed, zoveel is zeker. De oude Alia zal niemand terugzien, zelfs ik ga mezelf niet meer herkennen.
Daar is onze heuvel, ik kwam hier zo vaak met mijn vader en moeder (jaja, pleegvader en –moeder). We speelden hier en daarginds, aan de voet van de heuvel, heeft mijn vader samen met mij een kamp gemaakt. Het staat er nog deels, op de mooiste plaats in het bos. Van daaruit kon je zo veel dieren spotten, je kon een grote variatie van bloemen zien groeien doorheen het jaar.
Ik snuif de geur van het bos op en kom tot rust. In het bos, hier rond de heuvel, heeft mijn vader vele geheimen laten zien. Van de smalle paadjes, waar dieren een weg gemaakt hebben, tot de plaats waar je kolonies met wormen kan vinden. Hij is ook degene die me heeft leren jagen. Met pijl en boog uiteraard, ik raak nu zelfs op een afstand van 300 voet een hert in hart of oog, afhankelijk waar ik op richt. Mijn vader was verbaasd dat ik zo snel zo goed kon schieten, maar ook trots toen hij ontdekte dat ik beter was dan hem.
Telkens ik de pees naar achteren trek kom ik tot rust. Ik vergeet alles en iedereen om me en kan nog maximaal 1 gedachte vasthouden. Tegenwoordig is die gedachte wat ik verder ga doen. In mijn boomhut blijven wonen of misschien nog andere zaken proberen te verwezenlijken.
Mijn vader zei dat ik talent had voor het schieten. Nu ja, talent of niet, het heeft me tot nu toe ook wel helpen overleven. Ik zal alvast niet omkomen van de honger.
Ik weet zeker dat het geheim in de heuvel iets te maken zal hebben met een vertrek van deze streek. Het schieten zal me nu nog beter helpen te overleven.
Ik zal het hier niet echt missen, enkel mijn dierenvrienden en de gedachten aan mijn vader natuurlijk.
Ik loop naar de heuvel, waar zou ik het geheim nu aantreffen. Ik ben hier zo vaak geweest, de enige plaats waar ik iets zou kunnen vinden lijkt me onder de grond. Maar ik ben vergeten iets om te graven mee te nemen. Dan komt er een wortel mijn gezichtsveld binnen. Het lijkt wel of alleen de wortel en ik bestaan, dus ik loop erop af. Ik ben altijd al een nieuwsgierig type geweest. Voorzichtig tik ik er tegen, je weet maar nooit wat er zal gebeuren. Niet geheel onverwacht geeft de wortel een beetje mee, hij steekt dus niet zoals de andere wortels vast. Ook de kleur is anders, iets groener dan de normale wortels. Normale wortels zien er natuurlijk bruin uit tenzij er mos opzit, dan is het groen, maar dat is hier niet het geval. Het is groen zoals groen moet zijn, het is niet uit te leggen.
Dus de groene wortel zit niet vast, maar los zit hij ook niet. Het is als. “een soort hendel” roep ik enthousiast. Ik schaam me niet om mijn uitroep, er is niemand die me hoort. Ik laat alle voorzichtigheid varen en trek uit alle macht. Meteen verschijnt boven op de heuvel een oogverblindend licht. Ik ben degene die het licht heeft aangestoken, geen twijfel mogelijk. Ik ren naar boven, mijn nieuwsgierigheid is nog meer geprikkeld en mijn oren staan op scherp.
Ik schrik van het geluid van een uil terwijl ik naar boven loop, belachelijk, maar het is van de spanning. Nu pas valt het me op dat er geen enkel ander geluid is in het bos. Normaal gezien is er zelfs ’s nachts geen seconde stilte. Ten minste voor mij. Andere mensen beweren dat het muisstil is, nog zoiets een muis is helemaal niet stil. Een muis maakt continu een piepend geluid zo luid dat het me verbaasd dat niet iedereen het weet te vinden. Voor de rest is het wel een lief dier, ik speelde er veel mee samen met mijn vriend wasbeer, totdat de kat van Philippe het oppeuzelde. Nu ik er zo over nadenk heb ik ooit … Oh stop, mijn gedachten dwalen af, ik moet me concentreren op het hier en nu. Ik kom net boven op de heuvel en ik kijk boven het landschap uit, maar toch klopt er iets niet. Als je door het midden op de heuvel kijkt zou je het dorp moeten kunnen zien liggen, maar dat is niet helemaal het geval nu. Ik zie het dorp wel, maar troebel. Alsof er een doorschijnend veld voor zit. Mijn voorzichtigheid keert terug en ik stap langzaam naar het doorzichtige veld. Af en toen zie ik een grot in plaats van het wazige dorp. Heeft die wortel dat in werking gezet? Een soort poort? Wanneer ik de poort aanraak voelt het alsof de bliksem in mijn lijf slaat. Ik had dit nooit mogen doen. Ik ga hier het leven bij laten, vaarwel wrede wereld. Dan verman ik me, natuurlijk niet, dat zou mijn vader me nooit aandoen, dit kan alleen maar een test zijn. Door dat besef blijf ik staan en trotseer ik de pijn. Als ik er zo over nadenk doet het helemaal geen pijn maar geeft het een tintelt gevoel, vooral in mijn hoofd. Het voelt anders, maar zeker niet pijnlijk. Ik ben gewoon geschrokken.
Ineens krijg ik het gevoel dat ik word aangekeken. Terwijl ik rond me kijk, zie ik niets anders dan een felgroen licht. Net of het licht door de heuvel gaat onderaan en de hemel doorbreekt bovenaan. Ik wordt gelukkig van het licht, groen is ook altijd mijn kleur geweest. Bijvoorbeeld als ik mocht kiezen welke kleren de kleermaker voor me zou maken waren het groene, maar dat was ook wel omdat het bijna de goedkoopste stof was. Eigenlijk is dit gevoel niet alleen geluk, het voelt ook aan als een bos. Trouwens, als ik groen een gevoel zou kunnen geven zou het dit zijn. Vanaf nu noem ik dit gevoel het groen. Dat past perfect.
Na een tijd dat oneindig lijkt, houdt het gevoel op en opent zich letterlijk een hele nieuwe wereld voor mij. Ik sta niet meer op de top van de heuvel maar in een afgesloten zaal. Echt een supermooie zaal die ingericht met de mooiste edelstenen en satijnen doeken. Ik hou mijn adem in, het is onmogelijk dat mijn vader dit heeft gemaakt. Zelfs niet als die poort wel van hem was, dit is onmogelijk. Waarschijnlijk is Ja’afar de enige die een zaal heeft die net zo mooi is. De zaal heeft nog een ingang dus ik ga op verkenning. Langzaam loop ik door de korte gangen, de andere zalen zijn zo mogelijk nog mooier en indrukwekkender. Dit is of de kamer van Ja’afar of anders van de Goden zelf. Ik ben bang dat ze boos zijn op mij. De enige God die ik een beetje aanbeden heb is de godin van de jacht en natuur, Diana. Ik ga terug naar de plaats waar ik binnengekomen ben. Ik schrik me haast dood als ik zie dat de ingang weg is. Het kan niet dat er geen andere ingang is. Ik wil hier niet voor altijd opgesloten blijven, hoe mooi het ook is. Moest er nu nog eten en gezelschap van dieren zijn oké, maar dit niet. Dit overleef ik niet.
Maar opgeven is niet iets wat ik aangeleerd heb dus ik ga meteen dat ik op zoek. Trouwens, stond er niet in de brief van mijn vader dat er nog een brief moest zijn voor mij?

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen