Deel 1: op weg naar waar? Jenny
Jenny
Thuisgekomen zijn mijn ouders en ik gaan zitten. Ze zijn niet rijk, maar ze zijn ook zeker niet slecht gesteld. Ik ben niet zeker van het gevoel dat ik nu heb, maar het lijkt niet dat het om goed nieuws zou gaan.
‘Kijk Jenny, jij en je zus lijken niet echt op elkaar, en daar is een reden voor’ zo begint mijn moeder. ‘Jij weet dat je zus Marilyn onze dochter is, je hebt haar zelf mee zien geboren worden en mee opgevoed. Nu jij 17 bent hoor je de waarheid te weten. We hebben je opgevoed als onze dochter en alhoewel je voor ons dat ook bent is het niet echt zo, je bent niet ons vlees en bloed, maar voor het gevoel ben je het echt wel.’ Dat zegt ze met tranen in haar ogen.
Ik weet dat het waar was wat ze zei, ik en Marilyn lijken even hard op elkaar als een baksteen en een pot zelfgemaakte boter. Ik heb groene ogen, zij blauwe. Ik ben blond en zij heeft bruin haar. Ik ben groot en zij eerder klein. Zo zijn er nog veel verschillen, kijk naar het karakter, maar toch komt dit aan als een schok.
‘Heb je, …, heb je een andere man gehad?’ vraag ik schuchter. Ik weet dat het bijna onmogelijk is, ook de gemeenschap zou mijn moeder verstoten als ze een andere man koos. Boos kijkt mijn vader me aan. ‘Natuurlijk niet,’ snauwt hij, meteen schrikt hij zelf en probeert hij het rustig uit te leggen ‘Ik snap waarom je dat vraagt. Je was nog geen maand oud toen je hier voor de deur lag. Je bent een vondelinge Jenny.’
‘Hoe, wat?’ Ik weet zeker dat nog nooit iemand zo verbijsterd geweest is. ‘Dat kan niet, ik zou me het herinneren als ik ten vondeling gelegd was. Niet dan?’ Ik probeer mezelf te overtuigen, maar dat lukt niet. Hoe meer ik erover nadenk hoe erger het wordt, ik lijk helemaal niet op mijn ouders. Mijn oren zijn langer, ik ben slank en mijn moeder mollig, ik ben groot zij eerder gemiddeld, verder kan en wil ik niet meer nadenkenk.
Mijn moeder staat recht en komt snel naast me zitten. Met haar arm om me heen probeert ze me te troosten. ‘Het valt allemaal toch wel mee, het maakt toch niet uit of je niet onze echte dochter bent, het voelt wel zo, toch?’
Tja daar heeft ze gelijk in, ik heb altijd gedacht dat ze mijn moeder was, ook al zijn we dan zo verschillend. Voor wie maakt het ook maar iets uit?
Tien minuten is het stil, dan ben ik een beetje over de eerste schok heen. Toch kijk ik nog verdwaasd rond alsof ik dit alles voor de eerste keer zie. Dan zie ik de versierde kist van mijn zwaard. Het zwaard! Wat heeft dat geschenk met dit alles te maken.
‘En het zwaard va…’ Het verdere verloop van de zin blijft in mijn mond steken. Daar is het gevoel weer. Mijn vader is mijn vader helemaal niet.
‘Ik bedoel, en het zwaard Rikkert, wat heeft dat met het verleden te maken?’
Het klinkt zo onnatuurlijk, mijn vader Rikkert noemen. Blijkbaar heeft het hem wel pijn gedaan dat ik hem zo genoemd heb. Is het misschien toch beter hem vader te blijven noemen?
‘Ten eerste heb ik wel liever dat je me vader blijft noemen Jenny.’ Dat zei hij streng en gepijnigd. ‘En ten tweede, het zwaard is een afscheidsgeschenk van je echte ouders, althans wij denken dat het van je ouders is. Het lag naast je toen we je vonden samen met een brief. In die brief stond dat je het zwaard nodig zou hebben zodra we je alles verteld hebben en wanneer we alles konden vertellen.’
Voor ik verder nog iets kan zeggen gaat mijn vader verder.
‘Geen vragen meer Jenny, op veel vragen kunnen of mogen we toch niet antwoorden en je moet eerst en goede nachtrust hebben, morgen moeten we je nog iets zeggen, en daar moet je goed voor geslapen hebben, nu eerst verder van je verjaardag genieten.’
‘Nee!’ antwoord ik kwaad, ‘Ik zal geen vragen meer stellen, maar ik wil niet morgen nog eens slecht nieuws ontvangen. Ik wil het nu horen zodat ik morgen met een nieuwe lei kan starten’
Dat geloof ik zelf niet eens. Niets zou nog terug worden zoals het was. Toch wil ik dat mijn vader me eerst alles verteld.
Na een beetje tegensputteren stak mijn vader van wal, mijn moeder kon het niet opbrengen, haar tranen vloeiden als de rivier wat verderop. Het zou me trouwens niet verbazen moest er hier en nu een rivier ontstaan. Die zou ik dan de tranenval noemen. Dat is het meest ironische. Ik vraag me wel af of ik er goed aan gedaan heb om dit te eisen.
‘Kijk Jenny, weet dat we je niet kwijt willen, dit is niet onze wil, dit is de wil van de briefschrijver die waarschijnlijk je moeder of vader was, we kunnen het niet negeren, zelfs niet als we het willen. Ik vraag me eigenlijk af hoe ze wisten dat we konden lezen, maar dat doet er niet toe. Je moet vertrekken Jenny, naar een of andere plek midden van de gespleten wereld, over de kloven heen naar Kantih. Daar moet je naar de Magiallis, vraag me niet wat dat is, daar moet je gewoon heen. "Volg je instincten" staat er letterlijk in de brief.’
‘Dat zal ik doen!’ zeg ik op een toon die laat verstaan dat ik niet wil vertrekken.
Alsof ik hen nooit meer zal zien vertrek ik naar mijn kamer, elke stap werp ik een blik achterom. Ik zie dat mijn moeder nog altijd niet kan stoppen met huilen en vader moeite heeft zich sterk te houden. Ikzelf heb een krop in mijn keel en ik weet zeker dat ik niet veel zal slapen straks. Laat staan uitgerust zal zijn om meteen te vertrekken.
Er zijn nog geen reacties.