Elaimet 16
“Nee, Jalo, jij kan er niet heen.”
“En waarom niet?”
“Jij bent de Elaimet. Je bent te belangrijk. Het is te gevaarlijk.”
“De Raad en zoveel anderen zijn er nochtans ook heen. Dus waarom ik niet?” Ik liep om Hevon heen.
“Maar stel dat er nog sorkka’s zijn?”
“Er zijn twee enorme draken heen. Die zullen hen wel verjaagd hebben.”
“Jalo…”
“Als jullie niet willen, mij best, maar ik ga erheen.” Ik liep verder. Tot mijn verbazing kwam Sininen naast mij staan. Ik klom op haar rug.
“Goed dan,” zei Perho. “Als je perse wilt. We kunnen de Elaimet uiteraard niets verbieden.”
Wat ik zag was met geen woorden te beschrijven. Het leek alsof alles bedekt was met een laag rode sneeuw. Alleen was het geen sneeuw, maar bloed. De huizen waren volledig vernield. Er stond niets meer overeind. Maar het ergste waren de dode en gewonde wezens, die overal verspreid lagen. Ik moest kokhalzen, nog voor ik hen bereikt had. Ze waren niet zomaar gedood, eerder aan stukken gescheurd.
“Als je weg wilt, Jalo…” Ik schudde mijn hoofd, al kon ik niet precies zeggen waarom. De pijn, wanhoop en verdriet leken als een golf op me af te razen. Ik klemde me stevig aan Sininens hals vast, maar ik vroeg niet om terug te keren. Ik moest iets doen!
We landden op een van de weinige open plekken. Het duurde even voor ik me ertoe kon zetten om van Sininens rug af te glijden.
“Hier stond Hassu’s kroeg,” zei Perho en met trillende hand wees hij naar de paar balken die nog in de grond staken. Er liepen diepe groeven doorheen. Ik slikte. De klauwen die dat hadden veroorzaakt, moesten bijna net zo lang zijn als ikzelf. Hevon ging de verwoeste kroeg in. Perho vloog achter hem aan.
“Hassu?” Ik volgde iets trager. Ik zocht steun tegen een balk, toen een vlaag van verdriet me overspoelde. Ik wist instinctief dat Hevon en Perho Hassu gevonden hadden. Ik legde mijn hand op Hevons schouder en probeerde zo min mogelijk naar de ontzielde resten van Hassu te kijken. Hevons spieren ontspanden zich enigszins. Ik sloeg mijn armen om zijn hals.
Er zijn nog geen reacties.