5.Family
I saw his white face. That perfect face. The face of my dreams
18-04-1940
Lief dagboekSinds de laatste keer dat ik geschreven heb ik er veel gebeurt. Heel veel. Maar ik zal bij het begin beginnen. Het begon allemaal net nadat ik mijn dagboek opgeborgen had. Ik was een stukje doorgelopen en kwam bij een klein strandje. Het was geen strand waar ik met mijn ouders naar toe zou gaan. Het was klein, rotsig en noga verlaten. Omdat ik niemand zag
besloot ik even te gaan pootje baden en net toen ik mijn voet in het water stak hoorde ik een laag gegrom achter me. Snel draaide ik me om en keek recht in de ogen van een beest dat ik als een hond beschouwde. Maar al snel bleek het geen hond te kunnen zijn. Hij was te groot, te verwilderd en te bloeddorstig. Ik geloof dat ik gegild heb al kan ik dat niet met zekerheid zeggen. De wolf ,want dat moest het zijn, had even om zich heen gesnuffeld en had zich omgedraaid. Ik hoopte dat hij weg zou gaan. Terug het bos in maar dat was niet het geval. Hij huilde zoals wolven naar de maan horen te huilen. En binnen een paar seconde verschenen er nog twee wolven bij de bosrand en zakte alle hoop me schoenen in. De wolven liepen langzaam op me af en ik wankelde achteruit totdat ik geen kant meer op kon. Aan de ene kant lag de enorme open oceaan. Rechts en links kwamen de twee nieuwe wolven steeds dichterbij. De eerste wolf ,die ook de grootste en mooiste was, kwam van voor. Als ik langzaam zag ik hem door zijn poten zaken, klaar om te springen. Wat er toen gebeurde volgde ik niet zo snel ging het. Ik zag de twee kleinere wolven wegvluchten richting het bos. En de grote wolf stond woest tegenover twee opvallende jongens. De een was enorm gespierd, had donker haar en een huid die dezelfde zilveren gloed had als de mijne. De andere jongen benam me de adem. Hij had bronskleurig haar dat schitterde door de kleine zonnestraaltjes die door de wolken braken. Hij was niet zo gespierd als de ander maar nog steeds gespierder dan iedereen die ik hiervoor ontmoet had. Zijn gezicht leek gebeeldhouwd uit marmer. Alsof een van de beste beeldhouwers in de wereld een van zijn beelden tot leven had gewekt en had laten ontsnappen. Maar toen schudde ik mijn hoofd. De wolf gromde en de jongens gromde terug. Met een brul stortte de wolf zich op de gespierde jongen. De klap die hun lichamen maakte donderde na. De wolf jankte maar viel opnieuw aan. De wolf en de jongen stonden tegenover elkaar de poten van de wolf tegen zijn borst. Zijn handen op de schouders van de wolf. Eigenlijk was het nogal lach wekkend. Het leek of ze aan het dansen waren op de maar van de donder. Toen gaf de wolf het op en met een laatste brul verdween hij in de duisternis van het bos. Ik schrok toen ik een ijskoude hand op mijn schouder voelde. 'Gaat het?' En vol verbazing keek ik de knappe jongen aan 'Ik ben Edward.' glimlachte hij 'Dit is Emmett.' nog steed staarde ik hun aan zonder een woord over mijn lippen te krijgen. 'Wat zijn jullie?' stammelde ik uiteindelijk. De bulderende lach die volgde liet de vogels opvliegen uit de bomen en angstig keek ik hen aan. Bezorgd keek de knappe jongen. Eh ik bediel Edward me aan 'Heb je geen idee wat we zijn.' Het was geen vraag meer een uitroep van verbazing en voordat ik kon antwoorden schrok ik op van het gekraak dat uit het bos kwam. Twee vrouwen en een man verschenen aan de bos rond. 'Is iedereen ongedeerd?' riep de man 'Ik was zo ongerust.' klaagde de donkerharig vrouw toen glimlachte ze naar mij. 'Jouw ken ik nog niet.' en met beide handen pakte ze mijn hand beet. Haar greep was ijskoud. 'Ik ben Esmé.' 'Wie bem jij?' 'Dat vragen we ons allemaal af.' mompelde de jongen de Emmett genoemd werd. Met grote ogen keek ik ze aan. 'Ze kan vast niet praten.' Het jonge meisje staarde me aan. 'Wat zijn jullie?' herhaalde ik. Nu werd er niet gelachen. 'Ze weet het echt niet.' mompelde Edward tegen Emmett. De man stapte op mijn af en legde zijn hand op mijn schouder. Het verbaasde me niet meer dat zijn aanraking voelde als ijs. 'Ik ben Carlisle.' 'Dit is mijn vrouw Ésme.' 'Mijn zoons Edward en Emmett ken je al.' 'En dit is mijn dochter Rosalie.' Mijn nieuwsgierigheid won het uiteindelijk van mijn angst en ik keek hem aan. 'Wij zijn vampiers.' 'En als ik het niet heel erg mis heb.' 'Ben jij dat ook.' Met een schrok dacht ik terug aan mijn wandeling met Tony. Ik merkte niet dat mijn voeten onder me vandaan geklapt waren totdat ik merkte dat ik in Edward armen lag. 'Gaat het?' vroeg hij bezorgd. Ik knikte en hij droeg me richting een groot en statig huis. En daar ben ik nu nog steeds. Ik weet niet waarom ik geen angst voelde bij het woord vampiers. Misschien besefte ik het diep vanbinnen al. Ik ben hier nu drie dagen en zou hier graag willen blijven. Iedereen is erg aardig tegen me. Ze denken dat ik in schok ben doordat ik erachter ben gekomen dat ik al een maand als vampier door het leven ga. Ik heb geen idee wat ik moet verwachten maar ik besef wel dat ik al mijn hele leven een stukje spanning miste. Een stukje dat ik nu gevonden heb.
Liefs Mary
reactie's??
Reageer (2)
je schrjft echt heel goed
1 decennium geledenGeweldig!!!!!
1 decennium geleden