Harry Potter Schrijfwedstrijd van Maovesa - Opdracht 4
“Remus, wakker worden.”
Remus mompelde iets dat hij zelf niet eens kon verstaan en trok de deken tot aan zijn neuspuntje omhoog.
“Het is zes uur,” ging de persoon die had besloten hem lastig te vallen verder. Het klonk als Peter. “We hebben Lily beloofd dat we vroeg zouden opstaan om de massa’s toeristen voor te zijn, weet je nog?” Remus waardeerde dat hij zo voorzichtig te werk ging. Dat maakte het gemakkelijker om hem buiten te sluiten en verder te slapen.
“Moony, er is een overstroming!” riep iemand anders opeens. Dit was een stem die nooit zomaar viel te negeren, al vermoedde Remus dat dat ook iets te maken had met de persoon die bij de stem hoorde. “De straten staan onder water! Venetië wordt het nieuwe Atlantis!”
Remus zorgde er dit keer voor dat hij zijn woorden net duidelijk genoeg articuleerde om ze verstaanbaar te maken. “Rot op, Sirius.”
“Dat is niet erg aardig.”
Er was een korte stilte. Het drukke gefluister in de achtergrond had Remus moeten alarmeren, maar hij was veel te blij dat hij zich weer zorgeloos over kon geven aan zijn slaperigheid. Hij wist dat Peter hem uit een heel prettige droom had getrokken. Hij moest zich alleen weer zien te herinneren waar die over ging.
“Een koud waslapje?” vroeg Sirius zachtjes, zeer zeker niet in Remus’ droom. “Zou je dat wel doen? We hebben het hier over de grote boze wolf. Misschien gewoon zijn deken- ?”
“Van mij,” bromde Remus.
“Het spreekt!”
Iemand prikte hem. Sirius, uiteraard, want Peter zou niet durven. Remus reageerde niet.
“Nu moeten we het er alleen nog van overtuigen om op te staan en zijn suffe oude muggle kleren aan te trekken en dan zijn we er al bijna.”
“We zouden hem van de trap kunnen rollen. Daar wordt hij vast wel wakker van.”
“Goed denkwerk, Wormtail. Ik ben trots op je.”
Het geluid van de deur die openging. “Goedemorgen, jongens,” zei een derde stem veel te luid en veel te vrolijk. “Goed geslapen?” Remus weigerde nog steeds zijn ogen te openen, maar dat was ook niet nodig om te begrijpen wie er net binnen was gekomen. James had zijn best gedaan zo opvallend mogelijk “stiekem” hun kamer uit te sluipen gisternacht.
“Nee, geef geen antwoord, Wormtail. Hij vraagt het alleen maar zodat jij hem hetzelfde zult vragen en hij kan pochen over hoe weinig slaap hij heeft gekregen. Verrader.”
“Jaloers, beste Padfoot? Het kan niet gemakkelijk zijn te weten dat ik de liefde van mijn leven heb gevonden terwijl jij geen flauw idee hebt hoe een beha eruit ziet. Die sluiting aan de achterkant is volkomen belachelijk. Hé, waar is Remus?”
“Hij is nog in winterslaap,” zei Peter.
“Het is zomer.”
“Zomervakantie.”
“Des te meer reden om niet te blijven luieren. Remus, je weet dat je zo moet opstaan, anders wordt Lily pissig. Je wilt Lily niet pissig zien.”
“Oh,” zei Sirius, “we weten allemaal hoeveel ervaring jij daarmee hebt, herinner ons er niet aan. Oké.” Iemand slaakte zo’n diepe, dramatische zucht dat het wel Sirius moest zijn. “Tijd voor drastische maatregelen. Remus, ik heb het monster van een boek waar je nachtkastje onder aan het bezwijken was en ik houd het nu uit het raam. Tien tellen tot ik het laat vallen en we te zien krijgen of een boek van deze omvang zinkt of drijft.”
Sirius kreeg niet de kans om tot één te tellen, laat staan tien. Remus opende eindelijk zijn ogen, zag dat Sirius inderdaad bij het raam stond en was zo snel aan de andere kant van de kamer dat Peter daadwerkelijk een sprongetje achteruit maakte.
“Dat is een bibliotheekboek, jij heiden,” mopperde Remus. Sirius had zijn arm alweer teruggetrokken, maar toch krulde Remus zijn vingers om Sirius’ pols, puur om te voorkomen dat het boek nog eens uit het raam zou worden gehouden. Niet omdat het hem geruststelde Sirius’ polsslag te kunnen voelen of omdat Sirius en hij er een soort onbesproken wedstrijd van leken te maken alle mogelijkheden voor fysiek contact aan te grijpen, natuurlijk.
Sirius grijnsde die stomme grijns van hem. Die uitdrukking had er in het verleden voor gezorgd dat Remus met een hele hoop onverstandige plannen had ingestemd. “Rustig, Moony. Eet me niet op.”
“Ik kan niets beloven,” zei Remus. Hij trok met zijn vrije hand het boek uit Sirius’ vingers.
“Later dan.” De woorden op zich waren onschuldig genoeg, maar de manier waarop Sirius het zei deed het klinken als een heel ondeugende belofte. Remus liet Sirius’ pols los en negeerde de neiging nog dichter naar hem toe te leunen.
Hij wist niet precies wat hij ermee moest, dat ongrijpbare iets tussen hen, dus probeerde hij er maar gewoon zo weinig mogelijk over na te denken. Dat was ook wat hij zeven jaar geleden had gedaan toen hij deze prettig gestoorde groep mensen voor het eerst had ontmoet en James en Sirius onmiddellijk hadden besloten dat hij bij hen hoorde, en dat had tot nu toe oké voor hem uitgepakt. Met ups en downs weliswaar, maar hij was niet dood, hij had niemand opgegeten tijdens zijn maandelijkse momentjes en hij had zelfs zijn NEWTS gehaald. Dat was meer dan hij als slungelige elfjarige ooit had durven dromen.
“Hé,” zei Peter opeens. Hij perste zich tussen Remus en Sirius en het moment was voorbij. “Moet je zien, daar beneden. Is dat een van die gondeldiers?”
“Gondeliers,” verbeterde Remus automatisch. Toen ze de vorige avond aankwamen was het al te donker geweest om veel te zien, maar hij verbaasde zich nu over het soort uitzicht dat ze vanuit hun goedkope hotelkamertje hadden. Het water dat de straten van deze stad vormde leek ontzettend blauw, zeker in het zonlicht dat net hun kamer binnenkroop.
James kwam ook bij het raam staan. De enige reden dat hij iets kon zien was dat hij lang genoeg was om over hun schouders mee te kijken. “Volgens mij wel. Nadeel van het Floo netwerk: we hebben nog niet in bootjes gezeten.”
“Ik wil in bootjes zitten,” zie Peter.
“Ik denk dat we daar wel tijd voor zullen vinden, ergens de komende paar dagen. We zijn tenslotte op vakantie, dus we kunnen doen wat we willen.”
“Zolang Lily het goedkeurt,” voegde Sirius eraan toe.
James stompte tegen Sirius’ arm. “Brompot. Sowieso jaloers.”
De deur van de kamer ging weer open. “Jullie zijn allemaal nog in slaapkleren,” stelde Lily vast, voordat iemand haar had kunnen begroeten. Ze klonk niet eens echt verrast of boos, maar wel heel teleurgesteld. Helaas had Lily de gave dat nog veel erger te laten voelen dan haar woede. “Waarom zijn jullie allemaal nog in slaapkleren?”
“Ik ben aangekleed,” zei James onmiddellijk.
Lily leunde tegen de deurpost en rolde met haar ogen, maar haar glimlach was teder, op die manier die ze gedurende hun jaren op Hogwarts geleidelijk had ontwikkeld en die alleen bovenkwam voor James. “Dat weet ik, slimmerik. Daar was ik bij.”
Remus liep naar zijn koffer om kleren te zoeken en het boek te verstoppen, maar Sirius bleef bij het raam staan. “Beetje privacy, tortelduiven?”
“Voor ons?” vroeg James verward. “Op Lily’s kamer hebben we voldoende- Oh. Je wilt je omkleden.”
“Jullie hebben nog vijf minuten,” waarschuwde Lily. “Anders ontvoer ik James en mogen jullie zelf zorgen dat jullie niet verdwalen vandaag.”
James leek dat geen onprettig vooruitzicht te vinden. “Neem alle tijd die jullie nodig hebben.” Hij werd gevolgd door een vliegende sok van Sirius toen hij Lily’s voorbeeld volgde en de kamer verliet. Remus stelde mentaal zijn lijst met onverwachte meevallers bij tot nog niet dood.
Er zijn nog geen reacties.