[NL] Dat ene verhaal waarin een beroemde linguïst badeendjes steelt van Percy's buurman (ongeveer)
Percy was dolblij met zijn nieuwe woning. Het was een klein rijtjeshuis, want iets groters kon hij niet betalen, maar het was van hem. Zijn bank stond in zijn woonkamer, het eten dat hij had gekocht lag in zijn koelkast en aan de muren hingen de foto’s die Penny hem ooit had opgedrongen omdat het appartement waar hij daarvoor woonde er volgens haar te kaal uitzag. Hij vond de landschappen nog steeds erg veel lijken op schilderijen uit Hogwarts die waren verlaten door hun bewoner, maar hij was eraan gehecht geraakt, dus nu hoorden ze bij zijn huis.
En toch, hoe geweldig het ook was dat hij niet meer bang hoefde te zijn dat hij de benedenbuurvrouw wakker zou maken als hij iets zwaars liet vallen, het gevoel dat er nog iets miste bleef hangen. Tot die dag dat hij langs het asiel reed en op een impuls besloot eens binnen te gaan kijken. Die knappe man die iedere paar dagen door de straat jogde met zijn hond zag er immers vrij gelukkig uit. Hij kwam weer naar buiten met een pluizige nieuwe huisgenoot, zonder enig idee wat hij zich op de hals gehaald had.
Chomsky was het kattenequivalent van een vuilnisbakkenras. Qua kleur leek hij meer op een zebra dan een kat, maar zijn tevreden gespin als je hem de aandacht gaf die hij koppig opeiste, was meer dan voldoende bewijs van zijn soort. Bewijsstuk twee was zijn gedrag. Hij was met zijn drie mensenjaren geen kitten meer, maar hij haalde voldoende streken uit om Percy bezig te houden. Het gebeurde plotseling regelmatig dat Percy in zijn nieuwe woonkamer bijna over een dood vogeltje struikelde en één memorabele keer was een zeer zeker niet dode vogel tegen zijn hoofd aan gevlogen. Chomsky’s andere hobby’s waren zich verstoppen in de wasmand, op Percy’s boek gaan zitten als Percy probeerde te lezen en miauwen alsof hij werd gefileerd als Percy weigerde op te staan om de deur voor hem te openen. Ondanks Chomsky’s gebrek aan manieren, kon Percy zich echter na een week al niet meer voorstellen hoe hij ooit in een huis zonder een kat had gewoond. Het leek zo saai.
Hij bleef bij die overtuiging tot ongeveer een maand nadat hij Chomsky had geadopteerd. Dat was namelijk de dag waarop hij iets in de woonkamer zag liggen, zich schrap zette om weer een klein beestje in de prullenbak te moeten dumpen terwijl Chomsky teleurgesteld toekeek, en opeens besefte dat het dit keer geen vogel was.
“Wat is-”
Er waren twee redenen dat hij de vraag niet afmaakte. De eerste was dat Chomsky waarschijnlijk toch geen zinnig antwoord zou geven. De tweede was dat hij het antwoord al had, want wat er op zijn vloer lag was zonder twijfel een boxershort. Dat niet van hem was, want hij bezat er geen die rood en roze waren.
Percy keek Chomsky aan. Chomsky, die op de rugleuning van de bank zat, staarde afwachtend terug.
“Oh hemel,” mompelde Percy. “Kun je het niet bij het plunderen van onze eigen wasmand houden?”
“Miauw,” antwoordde Chomsky.
Percy had niet de indruk dat Chomsky had begrepen wat hij zei. Dat werd in de weken daarna alleen maar duidelijker, toen er geleidelijk meer en meer kledingstukken verschenen die Percy nog nooit in zijn leven had gezien, en waarvan hij een deel ook absoluut nooit zou hebben gedragen. Na veertien dagen was hij in het bezit van één groene sok, twee rood en roze boxershorts, één boxershort met badeendjesprint en één geruite, blauwe stropdas. Hij begon zich een beetje zorgen te maken dat één van zijn buurmannen binnenkort naakt zou moeten rondlopen als dit allemaal van dezelfde persoon kwam.
Wat hij ermee moest, wist hij ook niet. Hij gooide uiteindelijk alles wat Chomsky mee naar binnen sleepte in een grote plastic zak, die hij op de bodem van zijn klerenkast bewaarde. Het voelde een beetje creepy om het ondergoed van iemand die hij niet kende in zijn kast te hebben liggen, maar het weggooien leek ook zo oneerlijk. Misschien kon hij het ooit aan een goed doel doneren, of iets dergelijks.
Drie weken nadat Chomsky had besloten om Percy’s beleefde verzoek om geen dode dieren meer voor hem te vangen op een creatieve manier in te willigen, ging Percy’s deurbel. Hij woonde in een erg rustige buurt en normaal gesproken zag hij gasten altijd door zijn woonkamerraam al aankomen, dus hij schrok zo van het onbekende geluid dat hij bijna Chomsky van zijn schoot gooide. Chomsky maakte een geluid dat meer bij een demon dan een kat paste en sloeg zijn nagels in Percy’s arm, wat Percy op zijn beurt weer niet zo prettig vond.
Hij haalde het tot de deur in één stuk en met slechts een paar diepe krassen op zijn rechterarm. Triest genoeg had hij vervolgens alsnog bijna een hartaanval, want op zijn stoep stond niemand anders dan de man die twee keer per week met zijn hond ging joggen. Percy duwde Chomsky een stukje achteruit voordat hij de deur opende, maar de gigantische Dalmatiër bleek niet met zijn baasje mee te zijn gekomen.
“Hallo,” zei Percy.
“Hoi,” antwoordde de man, die een bezorgde frons op zijn gezicht had. “Is alles in orde? Ik hoorde wat rare geluiden nadat ik op de bel gedrukt had-”
“Ja. Eh, alles is prima.” Chomsky koos dat moment om naar voren te komen en zich tegen Percy’s benen aan te drukken. Hij keek onschuldig omhoog naar de nieuwkomer. “Mijn kat schrok een beetje van het geluid.”
“Oh,” zei de man, duidelijk opgelucht. “Sorry.” Er viel een korte stilte, waarin Percy verwachtte dat de man zou uitleggen wat hij hier deed. In plaats daarvan leek hij wanhopig op zoek naar een afleiding, die hij vond in Chomsky. Hij ging door zijn knieën en Chomsky duwde zonder aarzeling zijn hoofd tegen de hand die hij uitstak. “Hé, jij bent een knapperd. Hoe heet hij?”
“Chomsky,” antwoordde Percy, die het gevoel had dat hij met de seconde meer in de war raakte.
“Wow. Dat is nog eens iets anders dan Mittens. Heeft het een betekenis?”
“Het komt van Noam Chomsky, een van de bekendste taalkundigen ter wereld. Hij heeft onder andere belangrijke bijdragen geleverd aan de syntaxis met zijn theorieën over universele en generatieve grammatica en hij was co-auteur van een beroemd boek over de fonologie van het Engels.”
De man staarde Percy met open mond aan. “Oh.”
Percy probeerde net te doen alsof hij zich niet ongemakkelijk voelde. “Het is een beetje een rare naam voor een kat,” ging hij verder, “maar ik was een boek aan het lezen over psycholinguïstiek, dus, tja.”
De man boog zijn hoofd om naar Chomsky te kijken, maar niet voordat Percy had gezien dat hij tegen een glimlach vocht. “Dus tja,” herhaalde hij. Percy wist niet wat hij ervan moest vinden dat deze aantrekkelijke man zijn kat zat te aaien en hem het woord liet voeren, dus besloot hij hem te dwingen meer dan twee woorden te zeggen.
“Mag ik vragen wat je hier komt doen?”
De man keek op alsof hij betrapt was. Hij ging weer rechtop staan en probeerde wat van het kattenhaar van zijn spijkerbroek te kloppen, wat hopeloos was, in Percy’s persoonlijke ervaring. “Ja, natuurlijk.” Hij stak opeens zijn hand uit. “Ik ben Oliver. Ik woon verderop in de straat, op nummer negentien.”
Percy schudde verbaasd zijn hand. “Percy. Ik heb je een paar keer zien lopen. Met je hond?”
“Ja, Pongo, klopt.” Oliver knikte enthousiast. “Dus, juist, waar ik hier voor ben. Dit is een beetje raar, ben ik bang.”
Hij maakte Percy erg nieuwsgierig, al helemaal omdat hij er plotseling nerveus uitzag. “Een beetje raar kan ik wel aan.”
Oliver knikte opnieuw. Hij haalde diep adem. “Ik, eh- Ik denk dat je kat mijn ondergoed steelt. Je hebt daar niet toevallig iets van gemerkt, of wel?”
Dit keer was Percy degene die met open mond staarde. Oliver werd langzaam rood. Er waren een hoop dingen die Percy had kunnen zeggen om de situatie iets minder gespannen te maken, zowel leugens als dingen die volkomen de waarheid waren, maar wat er in werkelijkheid uit zijn mond kwam was zo ongeveer het stomste wat hij had kunnen zeggen. “Badeendjes?”
“Dat was een cadeau.”
“Ah,” zei Percy. Hij keek naar Chomsky, die onschuldig tussen hen in zat en voor de verandering eens heel geduldig leek te wachten tot iemand weer tijd voor hem had. “Sorry. Dit was, eh, niet de bedoeling.”
Oliver lachte. Het klonk alsof hij net zo graag door de grond zou willen zakken als Percy. “Dat dacht ik ook niet. Het spijt mij ook, want het liefst zou ik dit hebben genegeerd, maar het bleef maar doorgaan. Ik zag Chomsky mijn sok stelen. Hij verdween te snel door het raam, maar later zag ik hem regelmatig bij jouw huis in de buurt, dus- Hier ben ik?”
Percy knikte. “Oké. Dit klinkt ook een beetje raar, maar ik heb je b- Kleren? Je kleren. Die mijn kat heeft gestolen. Ik heb ze in mijn kast liggen.”
“Oh, goed.”
Dat was een bijzondere manier om de situatie te beschrijven, maar Percy besloot er niet tegen in te gaan. “Wacht even, ik zal ze halen.”
Oliver knikte, dus Percy liet de deur open staan en vluchtte naar zijn slaapkamer. Daar wilde hij rechtstreeks naar zijn kast lopen, toen hij op zijn netjes opgemaakte, beige lakens iets zag liggen. Een minuut later liep hij weer terug naar de voordeur, met de plastic zak in zijn ene hand en Chomsky’s meest recente slachtoffer van diefstal in de andere.
“Dankje,” zei Oliver, toen hij de ondoorzichtige plastic zak aannam. “Wacht, is dat-”
“Dit lag op mijn bed. Ik wist niet zeker of dit ook van jou was,” gaf Percy toe. Oliver, die net weer een normale kleur had aangenomen, ging weer hard richting het cosplayen van een tomaat. Percy vermoedde dat hij er zelf niet veel beter aan toe was. Hij overhandigde Oliver het stukje stof dat een triest excuus vormde voor een herenslip met I’M A KEEPER in knalgele letters over de voorkant en het logo van Puddlemere op de achterkant. Twee keer.
“Oh nee,” zei Oliver, terwijl hij dit laatste ding ook in de zak propte. “Dat was ook een cadeau.”
Percy kon het niet helpen dat zijn wenkbrauwen omhoog gingen. Olivers ogen werden wijd.
“Niet dat ik regelmatig ondergoed cadeau krijg. Dat is niet, ik bedoel-” Hij zuchtte. “Ik heb gewoon vrienden die een heel raar gevoel voor humor hebben.”
“Daar kan ik je nauwelijks op afrekenen, gezien het gevoel voor humor van mijn kat.”
“Dit is absoluut de meest bijzondere manier waarop mijn ondergoed ooit in het bed van een vreemde man terecht is gekomen,” zei Oliver droogjes. Hij leek een punt te hebben bereikt waarop het hem niet meer heel veel uitmaakte wat hij zei, maar Percy verslikte zich in lucht.
“Juist. Laten we hopen dat dit zich niet herhaalt, dan.”
“In ieder geval niet met tussenkomst van een kat.” Oliver keek op zijn horloge en leek te schrikken. “Ik had vijf minuten geleden al moeten vertrekken richting werk. Ik, eh, zie je nog wel een keer, denk ik?”
“Waarschijnlijk,” stemde Percy in. Chomsky miauwde.
“Nou ja, je weet nu waar ik woon, mocht er nog iets zijn. Nogmaals bedankt.”
Percy staarde nog een paar seconden verbijsterd achter Oliver aan toen hij wegliep. Hij had even nodig om zijn lichaam zo ver te krijgen dat het de deur dicht deed, en nog wat langer om zichzelf ervan te overtuigen dat hij dat laatste stuk van het gesprek niet had gedroomd. Chomsky duwde zijn pootjes tegen zijn been met klagelijke geluidjes tot hij hem oppakte.
Percy keek zijn kat aan en schudde zijn hoofd tegen hem. “Je hebt een volledig verkeerde naam. Ik had je Peeves moeten noemen.”
Chomsky maakte een prrr-geluidje.
“Of Cupido.”
Reageer (4)
Hmpf, ik dacht eerst dat je er per ongeluk leerstof voor mijn volgende examen in had gestoken, maat toen bleek het nog expres te zijn ook! Nu ga ik elke keer als ik die naam tegen kom aan een kat moeten denken. Dat wordt leuk. :')
9 jaar geledenHahahaha :')
9 jaar geledenIk heb inmiddels mijn hele pink kapot gekauwd in een piging om niet heel hard hardop door de kamer te lachen
Dit is absoluut mijn nieuwe favoriete oneshotAUverhaalding
Wauw, Inge, you're a genius
9 jaar geledenIk loop al weken in mijn hoofd met een Coffeeshop AU, misschien moet ik die ook eens gaan schrijven...Ik ben volgens mij nog niet eens op de helft, maar ik moet even zeggen dat ik werkelijk zo hard heb gelachen om deze zin dat mama kwam kijken of het wel goed met me ging. :') 9 jaar geleden