“I was murdered in a way
Which hurt like hell
Now I found a way to say
But I’ll never be able to tell…”

De wind blies zachtjes zodat de takken van de grote eik voor het raam zachtjes heen en weer wiegden. De blaadjes dwarrelden naar beneden en vielen door elkaar op de grond. Met glazige ogen keek het meisje achter het raam toe hoe elk blaadje zijn plek vond op de grond. Alsof elk blaadje daar hoorde en het zijn lot was daar neer te dalen om vervolgens door de wind te worden meegenomen naar een nieuwe plek. Steeds opnieuw vond dit proces opnieuw plaats en gefascineerd keek het meisje toe.
Ze merkte niet hoe haar ouders elke dag met een bezorgde blik naast haar kwamen zitten en een poging deden tot haar door te dringen. Ze leek niets te horen, geen enkel geluid leek tot haar dringen. Behalve het geluid van haar eigen wereld. Haar eigen wereld waar ze leefde in angst, wanhoop en verdriet. Soms kromp ze samen, alsof haar lichaam het allemaal niet meer aankon.
Dan gilde ze en stroomden de tranen over haar wangen. Niemand kon haar helpen en geruststellen. Het was immers haar wereld waar ze in leefde. De wereld waar een zware, grijze mist hing die niet op leek te klaren en haar in deze wereld gevangen hield.
Het was een wereld waar haar broer nog leefde maar hij was niet de man die hij altijd was geweest. De mist weerhield hem ervan om naar het licht toe te gaan en zo lang hij hier in deze wereld was gebonden zou zij bij hem zijn. Ze kon hem niet loslaten, niet hier. Ze moest hem helpen, zoals hij haar altijd had geholpen. Hij leek haar hulp alleen niet te accepteren. Elke helpende hand die ze naar hem uitstak weerde hij af en elke keer duwde hij haar iets verder van zich af.
De eenzaamheid werd elke keer groter, de mist werd steeds intenser en haar broer verdween langzaam in de grijze massa. Langzaam stierf ze van binnen af en het zou niet lang duren voor haar lichaam dit gevecht opgaf. Van binnen viel ze huilend op de grond, smekend om haar broer die ze nooit los had kunnen laten. Haar gillende stem galmde na in haar hoofd maar ze kon niets vertellen wat er in haar hele lichaam en hoofd rond ging.
Haar dunne, bleke handen omklemden de zoom van haar zomerjurkje. Het jurkje viel losjes langs haar lichaam. Het leek wel een maat te groot te zijn doordat het zo rond haar kleine, tere lichaam heen viel. Er was niets geen vrouwelijkheid aan haar te bespeuren. Haar ogen die ooit zo groen waren geweest en twinkelden van plezier hadden plaats gemaakt voor een doffe blik. Ze staarden glazig voor zich uit en niets leek haar op te vallen. Behalve de blaadjes die zich lieten meevoeren door de wind. Haar haar glansde niet meer en zat dag in dag uit in de vlecht die ze op een automatische piloot elk uur opnieuw maakte. En haar handen, haar handen waren dun en wit. De botten staken licht uit en de bloedvaten staken fel af tegen haar witte huidskleur.
Het meisje zag er ongezond uit, dood ziek. Ze leek niet meer op het meisje van de foto die naast haar stond. Het meisje met de grote bos krullen die lachend met haar grote broer op de foto stond in de sneeuw. Hun laatste vakantie voor het allemaal de fout in ging. Het leek allemaal wel eeuwen geleden maar het was nog maar een jaar geleden. Het afgelopen jaar was ze steeds verder afgetakeld en in haar eigen wereld beland. Af en toe leek ze signalen op te vangen uit de echte wereld. De wereld waarin haar ouders elke dag smeekten om hun dochter terug te krijgen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen