Ze gingen naar de laatste kooi. Plotseling duwt Joachim Damar tegen de grond. Damar wou beginnen te protesteren, maar snapte het toen.
Er kwamen twee wachters aan, met nog iemand. Ondertussen opende Halambra haar ogen. Ze zag drie mensen aan komen. Ritus, Dakar en nog een andere wachter. Ze stopten bij haar kooi. De wachter knikte en opende haar kooi. De twee wachters verdwenen en zij bleef alleen achter met Ritus, die haar grijnzend aan keek. Angst bekroop haar. En zo begon het weer opnieuw, zoals een paar dagen geleden. Ze werd weer hard geslagen en bedreigd, maar toen ze op het punt stond flauw te vallen, kwamen Joachim en Damar te voorschijn. Ze konden niet langer aanzien hoe ze geslagen en gemarteld werd. Tegelijkertijd kwamen de twee wachters te voorschijn. Maar Damar en Joachim versloegen hen. Ritus was ontkomen en ging het kamp waarschuwen. “Halambra!” riep Damar snikkend. Halambra zat onder het bloed en kon zich nog nauwelijks bewegen. Damar was naast haar gaan zitten en streelde haar hoofd.

Hij was gegroeid, dacht Halambra, en probeerde zich te bewegen. “Doe het rustig aan, Halambra. Je bent nog zwak. Blijf liggen zodat we je kunnen verzorgen.” Die toon kwam vanachter Damar. Joachim, dacht ze. “D…Da…Damar? J…Jo…Joachim? W…Wat d…doen ju…jullie h…hier?”zei ze met een nauwelijks hoorbaar stemmetje. Damar was de enige die het opving. “We zouden morgen dit kamp aanvallen. Maar dat gaat dus niet door; vader zal blij zijn als hij hoort dat je nog leeft.”zei hij, door zijn tranen heen. “Halambra, je wonden zijn verzorgd. Maar hoe haal je het in je hoofd om te blijven zwijgen! Je bent een slecht meisje…” Halambra keek schuldbewust naar de grond. “…maar een goede zus!” zei Joachim terwijl hij haar omarmde. “J…Ju…Jullie m…moeten ga…gaan. Wa…wachters ko…komen”probeerde Halambra zo goed mogelijk uit te brengen. De jongens wisten dat ze gelijk had. “Ik vertrek niet zonder Halambra.”zei Damar. “Ga!” zei ze, en viel flauw. “Neeeeee” riep Damar, maar Joachim trok hem al mee.

Mercor opende zijn ogen. Hij zat vastgebonden aan een tentpaal. Hij zag mensen voorbij lopen en sommigen keken hem bang aan, en gingen dan vlug door. Hij probeerde zijn handen los te krijgen, maar hij kreeg een schop tussen zijn ribben. Hij kromp ineen van pijn. “Mietje”,zei de man en liep verder. Daar lag hij dan, ineen gekrompen van pijn.
Eenmaal Kalo en hij op de grond waren geland, hadden de mensen hem aangevallen. Uiteindelijk, na een lange strijd, werd hij overmeesterd. Als eerste sloegen ze Kalo neer en droegen hem weg. Dan was het zijn beurt. En nu lag hij daar, op de grond en overmeesterd. Hij probeerde terug recht te zitten, maar het lukte niet. Plotseling sneed iemand zijn boeien los en 2 paar anderen pakten hem vast. Hij was uitgeput, dus hij kon niet op zijn eigen benen staan. Hij had de hele dag nog niets gedronken. De wachters sleurden hem letterlijk mee tot aan de rand van het kamp. Daar stond een tent apart van al de rest. Zijn handen waren terug vastgebonden. Hij werd op zijn knieën gegooid, een paar meter van de tent verwijderd. Toen hij naar rechts keek zag hij een man en een vrouw op de boomstronk zitten. De man hield zijn hoofd in zijn handen. “Kijk toch niet opzij, jong! Ontsnappen kun je toch niet, sukkel!” en de wachter duwde zijn gezicht in het zand. Nu kon hij niet meer. Opeens werd alles zwart voor zijn ogen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen