Andrès (5)
Toen hij de volgende dag wakker werd zag Andrès de bergen in de verte vervaarlijk trillen. Zelfs van deze afstand voelde hij de kwaadaardige greep van de wezens die in hem een zwarte duisternis hadden gezaaid. Hij krabbelde vlug overeind, zette zich af en vloog zo snel mogelijk naar de grijze gevaarten toe, hij liet de wind achter hem waaien zodat deze hem nog sneller vooruit zou helpen. Maar dan nog was hij niet snel genoeg. Slechts een paar meter was hij van de toppen verwijderd toen de berg finaal instortte. Een van de brokstukken werd de lucht in gekatapulteerd en voor hij het projectiel kon ontwijken knalde de steen met een forse kracht tegen hem aan. Een pijnscheut trok door hem heen en hij voelde bloed langs zijn wang naar beneden stromen. Hij voelde zichzelf vallen, steeds sneller terwijl de zwaartekracht gretig aan hem trok. Het bewustzijn glipte echter langzaam uit hem weg en hij had de kracht niet om de val te remmen met zijn vleugels. Maar onbewust baande zijn kracht zich een weg naar buiten en zorgde ervoor dat de wind zich onder hem verzamelde en een schokdemper vormde tussen hem en de grond waardoor hij zachtjes op de vlakte neerkwam. Het leek net alsof hij zo uit de hemel zou kunnen neergevallen zijn, zijn ogen gesloten, zijn vleugels lagen uitgespreid langs hem heen. Het zand om hem heen dwarrelde lichtjes op terwijl de wind rond hem heen cirkelde, een bescherming vormden tussen zijn bewusteloze lichaam en eender welk gevaar er op de loer lag.
Versuft opende Andrès zijn ogen. De plaats waar de steen hem had geraakt bonkte hevig en hij bracht zijn vingers even naar de plaats die de pijn uitzond. Hij voelde verhardde stukken bloed en krabde deze voorzichtig weg. Het duurde even voor de herinneringen aan de vorige dag weer zijn hoofd binnen sijpelden. Maar toen ze er eenmaal waren, schoot hij verschrikt overeind. Hij moest naar de berg. Zijn lotgenoten waren in gevaar. Een ongerustheid overspoelde hem toen hij zijn vleugels heen en weer bewoog maar tot zijn opluchting hadden ze geen schade opgelopen aan zijn val. Hij was nog altijd verbaasd dat hij deze had overleefd. Vaag herinnerde hij zich dat iets hem had vertraagd voor hij de grond raakte maar de gedachten waren te warrig om echt te weten wat er precies was gebeurd. Hij schudde de verwarrende gedachten van zich af en zette koers naar de ingestorte berg. Hij liet zich weer dragen door de wind zodat hij zijn krachten zou kunnen sparen en ondertussen liet hij zijn ogen zorgvuldig over de omgeving dwalen, op zoek naar een groep elfen. Aan de brokstukken aangekomen die ooit een machtige berg had gevormd, zag hij echter niemand tussen het puin rondlopen. Hij vloog naar beneden en landde zacht op zijn voeten. Langzaam liep hij voorbij de brokstukken, zijn ogen gleden waakzaam over de omgeving terwijl hij zijn medaillon tussen zijn vingers draaide. Hij vreesde het moment dat het zou oplichten want dat zou betekenen dat zijn lotgenoten onder het puin lagen en waarschijnlijk verzwakt en misschien zelfs stervende. Het medaillon bleef echter dof en een pijnlijke knoop nestelde zich in zijn maag. Wat als de dofheid niet betekende dat ze hadden kunnen ontsnappen maar dat ze waren gestorven? Hij stopte abrupt met lopen en keek naar de brokstukken naast hem. Hij moest het zeker weten. Hij moest de rotsblokken verplaatsen. Met behulp van de wind ruimde hij de stenen die de toegang tot de berg versperden een voor een weg. Af en toe veroorzaakte dat een extra instorting wat hem altijd deed ineenkrimpen van angst. Maar uiteindelijk, toen hij het grootste deel had ontruimd en nog steeds geen lichamen had gezien dwong hij zichzelf te accepteren dat ze waren kunnen ontsnappen. Dat ze veilig waren. En dat hij ze nu enkel maar moest vinden. Maar iets in hem worstelde met die hoopvolle gedachte, iets wilde dat hij het opgaf, dat hij terugging naar de hemel en zich zou laten omarmen door Eowyn.
Er zijn nog geen reacties.