SOTM - december
Mijn voeten slepen half over de grond, het is koud. Vuil zit vast aan mijn voeten, de tegels zijn gebroken en hier en daar moet je oppassen voor een tegel die je doet struikelen als je niet oplet. Met lege ogen kijk ik naar het eind van de lange gang. Een deur links, een deur rechts.
“Ik hoor getik,” mompel ik.
Eén, twee, drie. Mijn hoofd tikt opzij alsof ik de klok hoor slaan, maar in werkelijkheid is er geen klok. Er staat kippenvel op mijn armen, dus ik loop richting de soort van woonkamer. Eigenlijk is het slechts een deur door, met een tafel en een stoel, maar ik vind er mijn warmte. Ik zak neer op de stoel, trek mijn benen op, en wieg mezelf.
“Daar is het weer.”
Mijn hoofd tikt weer opzij, maar mijn voeten gaan de andere kant op en het is een onprettige beweging. Ik haal diep adem door mijn neus.
“Rustig maar,” zeg ik tegen mezelf alsof het door iemand anders gezegd wordt.
Ineens gaat mijn hoofd met een ruk opzij als ik van de stoel af val, het voelt alsof er aan me getrokken wordt en ik kan niet meer op staan.
“Laat me los!” begin ik te roepen, maar het lijkt niet alsof ik gehoord word.
Ik kan niet eens naar mezelf luisteren. Mijn lichaam begint te trillen en ik probeer adem te halen, maar mijn keel lijkt dicht geknepen te worden. Ineens voel ik handen op mijn lichaam en ik kijk met geschokte ogen op. Er staat een vrouw.
“Rustig maar,” zegt de vrouw tegen me.
Ze knielt bij me neer en legt haar hand zachtjes op mijn wang. Langzaamaan wordt mijn lichaam weer rustiger en na een aantal keer diep ademhalen lukt het me om op te staan.
“Gaat het een beetje?”
Ik kijk de vrouw aan, maar ik zie wazig en het lijkt niet alsof de vrouw bekend voor me is. Waar ben ik terecht gekomen? Hiervoor leek ik de weg nog te kennen, maar nu ben ik zelfs verdwaald in mijn eigen gedachten. De vrouw trekt me eerst overeind aan me arm en daarna trekt ze me aan mijn hand verder, de kamer uit waar ik eerst heen was gelopen.
“Nee, het gaat niet,” zeg ik dan, “waar ben ik?”
Eerst krijg ik geen antwoord, ik moet gewoon meelopen met de vrouw en we gaan door een aantal deuren heen. Ik doe niet eens een poging om de weg te onthouden, ik kan alleen maar volgen. Mijn gedachten zijn niet eens meer leesbaar voor mezelf, word ik gek? We houden halt voor een deur en ze klopt op de deur. De deur gaat op een kier open, een weerspiegeling van brilglazen is te zien.
“Is het weer zover?” wordt er gevraagd, het is een zware stem en ik denk dat het een man is.
“Ja, ze lag op de grond te trillen.”
De vrouw kijkt me aan met een harde blik. Waar ze eerst nog zachtjes haar hand op mijn wang had gelegd, ligt nu die hand strak om mijn arm geklemd. Ik probeer een stapje weg te zetten, maar ze geeft een ruk aan mijn arm die duidelijk maakt dat ik moet blijven staan.
“Waar ben ik?” vraag ik weer, maar voordat ik een antwoord krijg, gaat de deur verder open en word ik naar binnen geduwd.
Zodra ik binnen sta, wordt de deur gesloten en is alleen de man er nog.
“Rustig maar Maya,” zegt de man.
Ergens is er een gevoel van herkenning. Dat is mijn naam. Herken ik deze man ook? Hij kent mij wel. Dan merk ik de tafel met gespen op die midden in de kamer staat. Overal zijn weer de witte tegels, hier en daar een gebroken tegel en vooral veel viezigheid.
“I-ik moet gaan,” mompel ik tegen mezelf.
Er flitst een beeld voor mijn ogen, een beeld waarin ik vastgegespt lig op de tafel. Stribbelend, trekkend, ik wil los. Dan schud ik mijn hoofd, het beeld verdwijnt. Mijn gevoel zegt me dat het niet goed is en de man kijkt me kwaadaardig aan.
“Ik zei, rustig maar. Je moet alleen even op deze tafel gaan liggen.”
Ik zet een stap achteruit, maar gelijk grijpt de man naar mijn arm. Zijn grote arm om mijn dunne arm is genoeg om me makkelijk mee te kunnen trekken. Ik ben mager en volgens mij word ik langzaamaan gek. Dan ineens geeft de man een ruk aan mijn arm en lig ik op de tafel. Ik begin te stribbelen en wild om me heen te slaan, maar het maakt niets uit.
“Laat me los!” schreeuw ik, hoewel er amper geluid uit mijn keel komt.
Ik voel me zwak. Hoe ik hiervoor nog half doelloos rondliep, lig ik nu zo hard te stribbelen dat ik me af vraag waar ik het vandaan haal om zo te bewegen. Het haalt echter niets uit, mijn armen liggen vast en daarna een voor een mijn benen.
“Waarom lig ik hier? Waarom wordt me niets verteld?” vraag ik.
De man kijkt me aan en lacht zachtjes, het is een geniepige lach.
“Het is soms nogal vermoeiend om het keer op keer weer uit te moeten leggen, maar goed. Ik zal het nog wel een keer doen. Je bent Maya, dat herinner je – je vaak wel. Je ligt hier omdat ik je een injectie moet toedienen, maar maak je geen zorgen. Het is oké. Vertrouw me maar, oké?”
Hij kijkt me vragend aan, maar ik schud mijn hoofd. Dan hoor ik het tikkende geluid weer, mijn hoofd schiet opzij drie keer.
“Ik zal je helpen, met het bewegen van je hoofd. Dat is niet fijn hè?”
Hij spreekt haast op een vaderlijke toon tegen me, zoals eerst die vrouw zachtjes haar hand op me had gelegd. Het brengt me in de war, maar ik kan er niet aan toegeven. Toch? Hij is slecht.
“Maak me los,” zeg ik nukkig.
“Dat gaat niet Maya. Dit is voor je eigen veiligheid. Herinner je – je dan niet wat je allemaal doet? Wat je allemaal in je hebt zodra je deze injectie krijgt?”
Hij haalt een injectiespuit tevoorschijn waar een soort zwarte vloeistof in zit. Weer flitst een beeld voor mijn ogen, dat is…nee. Het ligt op het puntje van mijn tong, maar ik kan er niet op komen.
“Wat gebeurt er dan?” vraag ik, omdat ik het mezelf niet kan herinneren.
“Je doet mensen pijn, Maya, maar daar kun je niets aan doen. Je hebt…hoe zal ik het uitleggen?” vraagt hij zichzelf af.
Het lijkt alsof hij daadwerkelijk twijfelt aan hoe hij het moet uitleggen, maar hij heeft het al vaak uitgelegd heeft hij zelf eerder gezegd.
“Je hebt het kwaad in je.”
Er verschijnt weer een gemene lach op zijn gezicht, hij loopt zich te amuseren. Dan brengt hij de spuit dichter bij mijn arm.
“Nee! Dat is onzin, wat is het kwaad? Ik geloof je niet. Maak me los!”
Ik stribbel in de gespen, ik kan er niets aan veranderen dat ik zo vast zit. Hij komt dichterbij en steekt dan de naald in mijn arm. Ik krul mijn tenen op en gil het dan uit. Het doet een verschrikkelijke pijn, maar ik kan er niets aan doen. De zwarte vloeistof wordt in me gespoten en ik voel langzaam hoe mijn lichaam wordt overgenomen door iets dat niet deel van mezelf lijkt te zijn, maar tegelijkertijd zo vertrouwd voelt.
“I-ik herken dit gevoel,” zeg ik door de pijn heen, die langzaamaan ook steeds minder wordt.
Hij lacht en knikt dan.
“Dit is wie je bent Maya, je bent het kwaad.”
Dan verdwijnt de pijn en ik knipper met mijn ogen. Ik word losgemaakt en voel een nieuw soort kracht door mezelf heen stromen. Als ik inadem door mijn neus, is er een fris gevoel in mijn longen. Er lijkt nieuw leven door me heen te stromen. De man heeft afstand van me genomen.
“Weet je weer wat je allemaal doet?” vraagt hij aan me en ik schud mijn hoofd.
Dan komt met een klap alle herinneringen terug. Ik zie verscheurde lichaamsdelen voor me liggen en schud gelijk mijn hoofd om het beeld weg te krijgen. Nee, dit kan ik niet zijn. Dan krijg ik een spiegel aangereikt.
“Hier, kijk naar jezelf. Dan krijg je de herinneringen terug die je nu lijkt te verdringen.”
Ik kijk naar mezelf in de spiegel en laat van schrik de spiegel vallen. Het glas breekt in kleine stukjes. Mijn handen bedekken gelijk mijn ogen. Ze waren gitzwart toen ik in de spiegel keek, alsof ze oneindig diep waren en er nooit meer licht in te zien zou zijn. De man heeft gelijk, gelijk krijg ik allerlei herinneringen in mijn hoofd terug. En hoe meer herinneringen ik terug krijg, hoe fijner het voelt. Mijn armen zakken langs mijn lichaam en het zwakke gevoel verdwijnt, samen met het getik dat ik eerst hoorde.
“Het is oké,” mompel ik zelf en er komt dan een kwaadaardige lach over mijn lippen.
Het is oké, ik omarm het gevoel in mijzelf en voel me langzaamaan beter en rustiger.
“Het is tijd om te gaan, je hebt nog een aantal klussen op te lossen.”
Henry, dat was zijn naam.
“Ja, het is tijd om te gaan,” beaam ik en dan loop ik de deur uit.
Het is tijd om weer verder te gaan waar ik gebleven was, er moeten nog een aantal mensen vermoord worden en alles in mijn lichaam verlangt naar het gevoel van bloed op mijn handen.
“Ik ben het kwaad.”
Er zijn nog geen reacties.