Pocabear
Pocahontas is het nichtje van Koda.
Na een aangestoken bosbrand vluchten Koda en Pocahontas naar een nieuwe plek.
Zij worden opgevangen door een ander volk en blijven daar wonen.
Maar dan komen er mensen aan land die oude herinneren naar boven halen...
De geur van rook is verdovend en benauwend, schiet het door mijn hoofd terwijl ik zo hard als ik kan naar de stam ren. De stam. Mijn thuis. Koda. KODA!!! Hoe dichter ik bij de hutten kom, hoe duidelijker ik de rook ruik. De stank laat de adrenaline als een raket door mijn bloed stromen en ik dwing mezelf nóg harder te rennen. Als ik bij de eerste hutten kom, doe ik mijn tranende ogen heel even dicht. Ik durf ze niet open te doen, bang voor wat ik zal zien. Maar ik hoor mijn broeders schreeuwen, en instinctief ren ik op het geluid af. Wat ik zie is afschuwelijk: overal waar ik kijk zie ik brandende, instortende hutten. Ik begin de hutten te doorzoeken, op zoek naar overlevenden, maar vind niets. Ik roep wanhopig om mijn broeders maar hoor alleen mijn eigen gehijg als antwoord. Wacht. Ik spits mijn oren en luister goed. Ik hoor een zachte roep om hulp, niet ver van mij vandaan. Zonder erbij na te denken ren ik op het geluid af. Want ik ken die stem. Het is Koda. 'Koda! Koda waar ben je!?!' Roep ik, maar de rook verstikt mijn stem. Dan zie ik hem liggen, doodstil, onder een hoop puin. Ik grijp hem bij zijn nekvel, ren met hem naar de rand van de stam, bij de rivier, en ga zitten. Door de rook kan ik nauwelijks ademhalen. Ik zie geen enkele andere broeder, en ben bang dat ik ze nooit meer zal zien. Dan hoor ik iets achter me. Langzaam draai ik me om, en zie een vrouw staan, haar ogen vol afschuw op mij gericht. Ik grom naar haar, terwijl ik Koda achter me schuif. De vreemdelinge haalt een mes onder haar riem vandaan, en komt langzaam op ons af. Langzaam loop ik achteruit, totdat ik de snelstromende rivier achter mijn poten voel. Ik kijk naar Koda, die versuft is door de rook, en weet dat ik nooit met hem de rivier zal kunnen oversteken. 'Koda', zeg ik dringend, en hij doet zijn kleine oogjes open. 'Koda, ik hou van je.' Met die woorden slinger ik met mijn laatste krachten Koda weg, de rivier over. Dan draai ik me om en loop met ontblote boventanden op de vrouw af, klaar voor de aanval.
16 jaar later
Koda:
Nog steeds, zelfs na al die jaren, heb ik moeite met in slaap komen, bang dat ik niet meer wakker zal worden. Nog steeds raak ik in paniek als de verstikkende geur van rook mijn neusgaten binnendringt. De gebeurtenissen van 16 jaar geleden in mijn geheugen gebrand.
En nog steeds wordt ik elke dag weer wakker met een schuldgevoel in mijn maag, mijn gedachten bij Kenai. De dapperste persoon die ik ooit heb gekend. Degene die op die zwarte dag, 16 jaar geleden, zijn leven voor me heeft gegeven.
John Smith:
'Hè slaapkop, wakker worden!' Ik kreun en draai me om in mijn hangmat, terwijl ik mijn ogen probeer te openen. Het rustgevende deinen van het schip werkt niet echt mee met mijn armzalige pogingen om wakker te worden. Maar al snel genoeg helpt een harde klap op mijn achterhoop me uit mijn soort-van-slaap. 'Kom op Smith, we hebben niet de hele dag de tijd! In de benen!' Met een zucht laat ik me uit mijn hangmat rollen en sta ik wankelend op. Als ik bovendeks kom zie ik het land waarvoor ik de lange, vermoeiende zeereis heb gemaakt en mijn familie heb achtergelaten. Het land van de nieuwe hoop, en voor mij, het land van de gerechtigheid...
Ik kijk recht in het gezicht van een woedende beer. Nergens is een uitweg zichtbaar.
Pocahontas naast me, niet van plan om me te helpen.
Een paar uur geleden was ik samen met Pocahontas, hadden we het leuk. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?
Nadat ik aan land kwam, trok ik het oerwoud in om op onderzoek uit te gaan. Hier ontmoette ik Pocahontas. Ze vertelde mij over haar volk, dat haar gevonden had en haar in het volk opnamen als een van hen. Ze liet me het oerwoud zien, vertelde me over de dieren die er leefden, legde me de kring van het leven uit. Maar ik begreep het niet, niet echt. Ik zei haar dat ik weg moest, en ging. Ik ging mijn gerechtigheid halen, degenen verwoesten die mijn verleden hadden verwoest. Degenen die mijn moeder hadden gedood. De beren.
Maar ik had niet verwacht dat Pocahontas achter me aan zou gaan, en nu, me niet wil helpen. 'Pocahontas, help!' Maar ze schud alleen haar hoofd, en zegt: 'Laat hem het uitleggen.'
'Wat uitleggen!?! Het is een beer!'
Met mijn ogen op de woedende beer, hoor ik Pocahontas zeggen: 'Als je luistert, zal je het horen.'
En ik luister.
(Op melodie van Colors of the Wind)
intro:
Koda:
Volgens jou zijn alle dieren monsters.
En ze hebben geen gevoelens, is wat jij altijd zegt,
Maar toch weet ik niet hoe, Pocahontas nu opeens
verliefd kan worden op zo'n vrees'lijk beest.
Vrees'lijk beest...
couplet:
John Smith:
Je denkt slechts aan de slechte mens, in jouw taal.
Ziet alleen het duist're deel van mijn gezicht.
Maar luister eens naar mijn kant, naar mijn verhaal.
En zie wat er gebeurt is, in een ander licht.
refrein:
John: Ken jij de pijn van echt verdriet,
van een groot verlies.
Koda: Toch snap ik niet hoe jij nu toch niet ziet,
wat ik in gevaar doe, ik daar niet voor kies.
Samen: Toch zie ik jouw gezicht, nu in een nieuw licht.
Er zijn nog geen reacties.