Zelfs als ik sterf vanbinnen is mijn mond vertrokken tot een glimlach.
Daniël, mijn vijf jarig broertje liep m’n kleine kamer uit naar beneden. Ik rekte me nog eens goed uit en keek door het kleine raam naar buiten. De zon scheen zwak. Een kleine teleurstelling. Ik had graag een goede herinnering gehad aan België. Ik liep naar het kleine raampje en zuchtte. ‘dag België, ik zal je niet missen.’ Opeens hoorde ik iemand lachen. ‘Spencer!’ riep ik geschrokken uit nadat ik me met een ruk omgedraaid had ‘Vergeefs, deze dag kan je niet verpesten’ lachte ik zelfvoldaan. Zijn gezicht vertrok en hij verliet mompelend mijn kamer. ‘Dag Spencer’ lachte ik zachtjes. Ik nam mijn koffer die klaarstond voor de deur en wierp hem op mijn bed. Ik nam de kleren die ik bovenop klaargelegd had en spurtte naar de badkamer. Ik trok ze snel aan en bekeek me in de spiegel. Ik was niet mooi had ik me altijd voorgehouden, maar iedereen beweert het tegendeel. Het mooiste wat iemand ooit tegen me had gezegd was dat ik het gezicht van een engel had. Eigenlijk… hoe langer ik in de spiegel keek begon ik hem gelijk te geven. Door mijn grove krullen zag niemand het als mijn haar wat minder goed lag, mijn grijs-blauwe ogen die iedereen recht aankeek als die iets zei, mijn mond, die meestal een grote glimlach vormde. Na die gedachte moest ik lachen. Toen ik zeven was had ik een weddeschap gesloten met wat vrienden, ik mocht een dag lang geen glimlach vertonen. Het was verloren moeite. Ik lach altijd, zelfs als ik huil, zelfs als ik sterf vanbinnen is mijn mond vertrokken tot een glimlach.
Er zijn nog geen reacties.