Fenella 0.1
Ik zat in de klas hoorde mijn klasgenoten lachen. Ik negeerde ze maar, het was altijd hetzelfde liedje. Ik struikelde, mijn klasgenoten lachtten me uit, de meester zei er wat van, en iedereen stopte. Tot 5 minuten later toen ik per ongeluk haar etui van mijn tafel schoof. Ik was de beste leerling van de klas. Mijn oma zei altijd ze zijn gewoon jaloers. Ik voelde het bloed naar mijn wangen stijgen en pakte mijn etui van de grond. Shit daar stoot ik mijn hand weer. Mijn bloed kookte van woede. Altijd dat vreselijk irritante gelach. Het moest eens stoppen!
Een hard geluid klonk door het klaslokaal. De tafel van Samantha was omgevallen. Ze gilde hard van schrik. De hele klas schoot toe om te helpen.
“Gaat het? Gaat het?” klonk het.
“Ja, ja. Het gaat goed,’ zei Samantha.Eindelijk ging de bel. Haastig verliet ik het lokaal, trok mijn fiets uit het fietsenrek en volgde mijn weg naar huis. Mijn onzekere gevoel nam toe.
Was ik maar net zo mooi als Samantha. Of net zo grappig als Nienke. Zo bleef ik mezelf maar vergelijken met anderen. Ik haatte mijn klas.
Wanneer ik uit mijn gedachten opschrok bleek ik mijn huis al te zijn gepasseerd. Fijn.. Oma was thuis. Zoals altijd. Mijn ouders waren omgekomen bij een vliegtuigongeluk en sindsdien zorgde oma voor me.
Wanneer ik binnen kwam wist ik al wat er aan de hand is. Oma had koekjes en , waarschijnlijk ook, schuimpjes gebakken, het hele huis rook ernaar.
“Goedemiddag Fenella!" schreeuwde ze de gang in. Gauw pakte ik een nog dampend koekje en racete naar de trap om met het plan om huiswerk op mijn kamer te gaan maken.
Toen ik op de trap rende klonk de stem van mijn oma.
“Oh, dus je zegt me vanaf nu niet eens meer gedag?” Ik schrok ervan. Snel mompelde ik een excuus en liep haastig door naar boven. Op mijn kamer aangekomen liet ik me op mijn bureaustoel vallen. De zin om huiswerk te gaan maken had ik niet. Waarschijnlijk had ik toch alles goed en zou ik weer uitegelachen worden, dan zouden ze me allemaal weer uitschelden en vernederende grapjes maken. Dus ik deed wat ik altijd deed als ik wilde nadenken. Ik ging naar het meer, de enige rustgevende plek in de wijde omgeving.
Ik racede de trap weer af, riep oma snel gedag, trok haastig mijn jas aan en liep naar buiten.
Het had net geregend dus het pad was modderig. Ik keek om me heen en zag het donkere bos. Het was eind herfst dus de meeste bomen waren kaal. Een paar bruine blaadjes dwarrelde naar beneden, ze kwamen neer voor mijn voeten. Ik hoorde het geritsel van een eekhoorn die nog zijn laatste nootjes verstopte.
Het meer verscheen aan het einde van het pad. Daar aangekomen liet ik mezelf in het klamme gras vallen en trok mijn benen op. Ik staarde naar het wateroppervlak wat schitterde in het zonlicht.
Achter me klonk geritsel. Het kwam uit de struiken. Haastig keek ik op naar waar het geluid vandaan kwam.
Toen ik zag wat het was schrok ik me dood. Het was een wolf.
Hij keek me aan met grote ogen, groene ogen. De rest van zijn vacht was grijs. Hij leek niet gevaarlijk op het eerste gezicht. Hij bleef me aankijken, zonder een vin te veroeren.
Langzaam liep ik naar hem toe. “Hey, wat doe je hier?” vroeg ik zachtjes aan het beest. Hij bleef staren. Door mijn handen van boven naar beneden te bewegen probeerde ik het beest wat te kalmeren wanneer ik wat verder naar hem toe liep. Schichtig keek hij me aan met zijn grote, groene ogen, maar hij bleef staan.
Langzaam stak ik mijn hand uit naar zijn neus. Hij twijfelde niet en binnen de kortste keren gleed zijn ruwe tong over mijn hand. Het kriebelde en ik lachte. Hem meer vertrouwend gaf ik hem een aaitje over zijn kop. Zijn ogen leken met me mee te lachen, hij zakte door zijn poten en ging liggen.
Zonder te twijfelen liet ik me naast hem zakken. Mijn haren lagen als een waaier om mijn hoofd heen. Het natte gras maakte vast vlekken op mijn kleren, ik trok me er niks van aan.
Misschien hebben we daar wel uren gelegen, ik weet het niet meer. Het enige wat ik weet is dat de wolf voor mij al snel als een vriend voelde. Een echte.
Het begon te schemeren. Ik stond op en nam afscheid van de wolf door hem een klein kusje op zijn kop te geven en zachtjes “Ik moet nu echt gaan, bye,” in zijn oor te fluisteren.
Haastig rende ik naar huis, mezelf op de preek van oma over te laat thuis komen en de gevaren van het bos voorbereidend.
Reageer (1)
Goed geschreven! I want more :p
1 decennium geleden