Tobias bonkte hard tegen de houten deur van het kleine huisje. Het bleef stil en Tobias bonkte nog eens hard op de deur.
'Wat moet iemand midden in de nacht,' zei een oude kraakstem en Tobias bedacht zich waarom de wacht hun hierheen had gestuurd. De deur werd ontgrendeld, altans er waren zeker zes sloten, voordat de deur op een kiertje geopend werd en een donkergrijze oog naar de man bij de deur keek. Het ging om een oude vrouw van rond de tachtig.
'Wat moet je?' zei ze nog steeds met die vervelende kraakstem. Tobias boog licht en wees naar de bewusteloze jongen op het paard. 'Bent u Gwendolyn?' vroeg Tobias ineens, die op haar naam kwam.
Hij had vele verhalen over haar gehoord, ze was een begaafde kruidenvrouw en kon de meeste genezen. Sommige van de dood.
'Dat ben ik, wie ben jij?' alsof haar naam niet belangrijk was. De vrouw zag de jongen op het paard en opende de deur wat meer. 'Kom binnen, en snel een beetje. De paarden kunnen aan die ringen daar.' Ze wees met haar knokkelige vingers naar de zijkant van het huis.
'Weet u zeker dat ze daar goed staan?' vroeg hij. Gwendolyn knorde zacht en Tobias hielp eerst de jongen van zijn paard en vervolgens bracht hij hem naar binnen.
'Leg hem daar neer.' ze wees naar de stoffige bank in de hoek. Damion werd op de bank gelegd en Tobias liep weg om de paarden te verzorgen. Gwen keek naar de jongen en ze voelde een sterkte kracht.
Ze liep wat mank naar de neef van die man waarvan ze nog steeds niet de naam van wist en liet een hand over de borst van de jongen glijden. De kracht was hier het sterktst. Ze hoopte niet dat deze jongen bezeten was door de kracht van de man van de verloren eilanden.
De kruidenvrouw voelde met haar handpalm de voorhoofd van de jongen.
'Arm kind, je moet uitgeput zijn,' sprak ze en liep naar een kast en trok er een dikke deken uit. Ze gooide die over de jongen en stopte hem diep in zodat hij het niet koud zou krijgen.
Gwen keek om toen ze de man binnen zag lopen en de deur achter hem sloot.
'Wat ben je voor een oom, dat je je neef zo laat aftakelen. Hij heeft een hoop energie verloren,' zei ze streng en Tobias keek naar de grond. 'Mijn fout Gwendolyn, maar iets grijpt naar zijn energie. Ik weet niet wat het is, maar zou u er naar willen kijken?' vroeg hij, maar de vrouw kapte hem al af.
'Dan moet hij eerst aansterken, ik zal hem wat geven, zodat hij er weer bovenop komt. Mag ik vragen wie jij bent en wat je in Avalard zoekt,' zei ze weer met die irritante stem.
'Ik ben Tobias en dit is Damion, we reizen naar Paran.'
Gwen liep naar een kleine keuken en blies het vuur onder de koperen ketel aan en gooide er een aantal takjes door het water.
'Jullie durven wel, niemand is het ooit gelukt om Paran te bereiken.' Gwen had niet in de gaten dat de jongen die Damion heette iets bijzonders bij zich droeg.
Damion voelde iets tegen zijn lippen. Er goot iets vloeibaars door zijn keel. Het spul had een warm effect op zijn lichaam en hij opende langzaam zijn ogen half en keek een donkere ruimte in. Tobias keek op toen hij zag dat de jongen wakker was en haalde opgelucht adem.
Kleine glinsteringen zaten in zijn oog.
'Damion,' bracht hij uit.
Een oude vrouw die een houten kom in haar handen had keek grijnzend naar de jongen op de bank. Damion wilde wat zeggen, maar er kwam enkel wat geruis uit.
De vrouw bracht haar hand naar Damion's voorhoofd en knikte tevreden.
'Je krijgt in iedere geval weer kleur, ik zal wat warms voor je maken,' zei ze en liep weer terug naar de keuken. 'Hoelang heb ik geslapen?' zei Damion nog met een vermoeide stem.
'Je bent maar een aantal uur weggeweest, de steen heeft een hoop energie van je afgenomen.'
Gwendolyn kwam de kamer weer binnen met twee dampende mokken aangelopen. De geur van kruiden, deed de neus van Damion tintelen. Hij kwam langzaam overeind en Gwen gaf hem de mok. Zelf liep ze terug naar de keuken.
Damion nam voorzichtig een slok en voelde dat zijn lichaam warm vanbinnen werd. 'Damion rust nog wat uit,' zei Tobias en Damion gaf de mok aan de man en liet zich weer onder de dekens glijden.
Vrijwel gelijk sloten zijn ogen.

'Damion.' Het was donker om hem heen en hij hoorde enkel gefluister. 'Damion, vertrouw niemand in het dorp. Wees op je hoede.' Damion begreep de stem niet. 'Wie bent u en waarvoor moet ik oppassen.' De stem fluisterde enkel de zin nog eens, voordat alles als mist optrok.

Tobias en Damion liepen die ochtend door een lange straat vol met kraampjes.Damion hield zwijgend zijn mond over wat hij die nacht gehoord had. Damion had nog nooit zoveel spullen bij elkaar gezien. Araggia stond bekend om zijn luxe en rijke ambacht, maar hier kwam het vanuit heel Pawei vandaan.
Damion liep naar een kraam, overladen met fruit.
Tobias kwam naast hem staan en zag de vrucht waar Damion bij stond.
'Dit is Paweiaanse drakenbroodvrucht. Ze worden veel gegeten aan de andere kant van de Redhill.' Damion keek naar de rode vrucht waar hier en daar wat van kleur veranderde.
Damion en Tobias liepen de enorme marktplein op dat om een enorme fontein waren geplaatst. De fontein was enorm, een pilaar was in het midden gezet waar water uit de drakenkoppen naar beneden viel in een enom bak.
Damion zag een bekende zitten op de rand van de fontein. Tobias had het gezien en lachte zachtjes.
'Ik haal de spullen voor de reis, ga maar met hem praten,' zei hij en Damion liep wat onzeker naar de jongen toen.
De jongen keek op, waardoor hij in de schitterende groene ogen keek. Hij glimlachte toen hij Damion zag.
'Jij bent die jongen van gister,' zei hij en Damion knikte verlegen. Hij zag er zo zeker uit, zijn ogen fonkelde door het licht van de zon.
Damion ging naast hem zitten.
'Ik ben die jongen van gisteren ik ben Damion,' stelde Damion zich voor en de jongen stak zijn hand uit. 'Ik ben Fahren,' sprak hij dit keer zijn naam uit en Damion schudde zijn hand.
'Waar komen jullie vandaan?' vroeg Fahren. Damion wist niet of het verstandig was om de woonplaats te vertellen.
Vertrouw niemand De woorden galmde door zijn hoofd.
'Mijn oom en ik komen uit het oosten,' sprak hij en Fahren knikte.
'Ik kom zelf ook niet uit Avalard, mijn voogd had me gevonden in de spleet toen ik mijn ouders verloor. Ik kom uit het dorpje Evrest.' Damion keek naar de jongen. Hij was mager, had simpele kleding aan en zijn haar was een bos bruine krullen.
'Hoe is het aan de andere kant?' vroeg Damion aan Fahren en hij keek met een glimlach op zijn gezicht naar het vallende water.
'Het is heel anders aan de andere kant, omdat er weinig mensen durfen over te steken. Sommige nemen het moeras. Er is maar een iemand gelukt om de moeras te doorkruizen, maar zelfs hij kwam uitgeput en zwaar onder de bulten aan in Evrest,' vertelde Fahren en het viel Damion op dat de jongen zijn hand op de stenen hield.
Tobias kwam niet veel later met een zak vol spullen. 'Zo dat is genoeg om Paran te kunnen bereiken,' zei hij tegen Damion en Fahren keek met grote ogen de man aan.
'Paran?' vroeg hij en Tobias draaide zich naar de jongen die hij niet had gezien. 'Dat hoor je goed.'
'Damion ik denk dat als we een zwaard hebben uitgezocht kunnen gaan inpakken en vertrekken,' zei Tobias en Damion kwam overeind en keek Fahren aan en zei gedag.
'Ik kan jullie helpen. Ik hen een goede smid in dit dorp en ik ken de spleet als geen ander,' sprak de jongen ineens en liep achter de twee aan.

Reageer (1)

  • TheMockingjay

    Ik denk niet dat hij te vertrouwen is hoor!

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen